Uitwegen voor de aanslag van 309%
Er bestaan enkele uitwegen om aan de geheimecommissielonenaanslag te ontsnappen. Maar die moeten wel oordeelkundig worden toegepast.
Een van de meest verrassende onderdelen van het Belgisch fiscaal stelsel, betreft de zogenaamde geheimecommissielonenaanslag. Niet alleen wegens het astronomisch hoog tarief ervan, maar ook wegens het zeer ruime toepassingsgebied.
Merken we om te beginnen op dat de bijzondere aanslag op geheime commissielonen uitsluitend van toepassing kan zijn ten aanzien van vennootschappen en andere rechtspersonen. Natuurlijke personen – mensen van vlees en bloed – hoeven niet wakker te liggen van deze bijzondere aanslag.
De fiscale aanpak van zogenaamde geheime commissielonen verschilt dan ook fundamenteel naargelang men te maken heeft met de personenbelasting (die per definitie uitsluitend geldt ten aanzien van natuurlijke personen), dan wel met de vennootschaps- of rechtspersonenbelasting (die alleen ten aanzien van rechtspersonen van toepassing kan zijn).
Als een natuurlijke persoon een geheim commissieloon uitbetaalt (hij betaalt bijvoorbeeld lonen in het zwart), dan heeft dit (onder voorbehoud van eventuele strafsancties) uitsluitend tot gevolg dat de uitgave fiscaal niet aftrekbaar is. Een handelaar (natuurlijke persoon) die een geheim commissieloon van 100 frank uitbetaalt, moet er derhalve slechts rekening mee houden dat hij deze uitgave fiscaal niet in rekening kan brengen, en dat hij ze dus moet financieren uit winst die eerst de belasting – in dit geval, de personenbelasting – heeft ondergaan.
De rekening is vlug gemaakt. Inclusief aanvullende gemeentebelasting en aanvullende crisisbijdrage bedraagt het marginaal tarief van de personenbelasting op dit ogenblik ongeveer 60%. Een geheim commissieloon kan derhalve, vandaag, in de personenbelasting maximaal ongeveer 250 frank kosten: 150 frank (zijnde 60% van 250 frank) om de belasting te voldoen op de winst waaruit het geheim commissieloon wordt uitbetaald; en daarnaast nog 100 frank van het geheim commissieloon zelf; samen is dat (150 + 100 =) 250 frank.
Bij vennootschappen en andere rechtspersonen is de toestand volledig anders. Als zij een geheim commissieloon uitbetalen, dan zijn zij daarop een bijzondere aanslag verschuldigd van liefst 309%. De kostprijs van een geheim commissieloon bedraagt dus, anders dan in de personenbelasting, niet maximaal 250 frank maar wel 409 frank: namelijk 100 frank van het geheim commissieloon zelf, plus 309 frank belasting daarop, of samen 409 frank.
Vanwaar dit torenhoog tarief? De wetgever is ervan uitgegaan dat bij het uitbetalen van geheime commissielonen niet alleen belastingen (in hoofde van de genieter) verloren gaan, maar ook socialezekerheidsbijdragen. Vandaar dat gezocht is naar een tarief dat heel dit verlies kan compenseren. En vandaar ook dat is uitgegaan van de duurst mogelijke situatie; meer bepaald, de situatie van een werknemer die een bezoldiging ontvangt die aan de hoogste tarieven van de personenbelasting onderworpen is.
Als een werkgever aan zo’n hoogbelaste werknemer een bijkomend nettoloon van 100 frank wil garanderen, dan moet hij daarvoor inderdaad ongeveer 400 frank veil hebben: de patronale en persoonlijke socialezekerheidsbijdragen, plus de personenbelasting in hoofde van de betrokken werknemer, belopen in dat geval immers ongeveer 300 frank. Een tarief van 309% belasting (ingeval de socialezekerheidsbijdragen en de belasting niet worden betaald) kan derhalve gerechtvaardigd worden genoemd.
Het probleem is alleen dat de bijzondere aanslag op geen enkele wijze rekening houdt met hetgeen er in werkelijkheid gebeurt. De aanslag bedraagt 309% zonder dat er nagekeken wordt of er wel of geen sociale bijdragen zijn betaald, en zonder dat er nagegaan wordt of op de geheime commissielonen, bij de genieter, wel of geen belasting is betaald.
Meer zelfs, voor de toepassing van de bijzondere aanslag op geheime commissielonen is het zelfs niet eens nodig dat het om echte geheime betalingen gaat.
Het begrip geheime commissielonen dekt op fiscaal gebied immers een zeer specifieke lading. Van geheime commissielonen is er sprake zodra er beroepsmatige vergoedingen worden uitbetaald die niet op de voorgeschreven wijze verantwoord worden door het (tijdig) indienen van individuele loonfiches en samenvattende opgaven.
Een vennootschap die bijvoorbeeld aan een van haar werknemers of bedrijfsleiders een bepaalde vergoeding uitbetaalt die – in hoofde van de genieter – een beroepsmatig karakter heeft, is ertoe gehouden deze vergoeding te vermelden op een individuele loonfiche (voor werknemers is dat het formulier 281.10). Zij moet deze vergoeding bovendien optekenen op een samenvattende opgave, waarop de gegevens van de individuele loonfiches samengebracht worden. Doet zij dat niet, dan riskeert zij de geheimecommissielonenaanslag van 309%, zelfs als de genieter van die inkomsten op een andere wijze bekend is bij de fiscus.
In de praktijk onthoudt de fiscus zich weliswaar in de meeste gevallen van het opleggen van de bijzondere aanslag, zodra zij de genieters kent en hen nog tijdig kan belasten. Maar dit neemt niet weg dat de bijzondere aanslag (van 309%) als een zwaard van Damocles blijft hangen, zodra een vennootschap of andere rechtspersoon haar verplichtingen op het gebied van het indienen van individuele loonfiches en samenvattende opgaven niet naar behoren nakomt.
Vennootschappen en andere rechtspersonen moeten nog om een andere reden op hun hoede zijn voor de bijzondere aanslag. Hij is immers niet alleen verschuldigd zodra bepaalde vergoedingen niet op de voorgeschreven wijze verantwoord worden door het indienen van individuele fiches en samenvattende opgaven; maar ook, zodra de administratie verdoken meerwinsten ontdekt die niet meer in het vermogen van de vennootschap terug te vinden zijn. Krachtens de wet mag de administratie er immers tegenwoordig van uitgaan dat dergelijke meerwinsten het vennootschapsvermogen als uitgaven verlaten hebben ten voordele van ongeïdentificeerde derden.
Dat gaat dus zeer ver. In het verleden beperkte de administratie zich er meestal toe om de verdoken meerwinsten zonder meer aan het fiscaal resultaat van de vennootschap toe te voegen (zodat de verdoken meerwinsten alsnog de gewone vennootschapsbelasting zouden ondergaan). Maar tegenwoordig beschikt zij bovendien (krachtens de wet) over het wapen van de geheimecommissielonenaanslag: zodra de verdoken meerwinsten niet in het vermogen van de vennootschap terug te vinden zijn – wat, gezien hun verdoken karakter, bijna per definitie het geval zal zijn – dreigt de aanslag van 309%.
Dus rijst meer dan ooit de vraag of daaraan te verhelpen is. Kan men aan de geheimecommissielonenaanslag ontsnappen?
In het verleden heeft de administratie altijd aanvaard dat er twee uitwegen zijn. En de minister van Financiën heeft bevestigd, dat zij vandaag ook nog van toepassing zijn.
Uitweg één bestaat erin dat de bedrijfsleiders zich akkoord verklaren om de niet-verantwoorde uitgaven of verdoken meerwinsten op hun naam in de personenbelasting te laten belasten.
Uitweg twee houdt in dat de uitgaven of verdoken meerwinsten alsnog opnieuw in het vermogen van de vennootschap worden opgenomen, door ze boekhoudkundig weer in het vermogen van de vennootschap tot uiting te brengen (bijvoorbeeld, door die uitgaven of winsten via de rekening-courant van de bedrijfsleiders als een schuld ten aanzien van de vennootschap te boeken).
Vraag is uiteraard of daarmee werkelijk een uitweg gevonden kan worden. In de gevallen waarin de uitgaven of verdoken meerwinsten ten goede zijn gekomen zijn aan de bedrijfsleider(s) zelf, is er allicht geen groot probleem. In de andere gevallen, blijft de vraag open. De oplossing houdt dan immers in dat de bedrijfsleiders zich bereid verklaren belasting te betalen op iets dat zij zelf niet ontvangen hebben; of sommen aan de vennootschap terug te betalen die in werkelijkheid misschien niet door henzelf, maar wel door ongeïdentificeerde derden ontvangen zijn.
Wat er ook van zij, de voormelde uitwegen kunnen minstens in een aantal gevallen voor een oplossing zorgen. Maar wie er gebruik van wil maken, moet wel op enkele essentiële zaken letten. Zo is per definitie vereist dat de aanslagtermijnen nog niet verstreken zijn. Als de bedrijfsleiders zich bereid verklaren om verdoken meerwinsten op hun naam te laten belasten, dan is uiteraard vereist dat de administratie nog over een nuttige termijn beschikt om de aanslag te vestigen. Idem, wanneer bijvoorbeeld verdoken meerwinsten opnieuw in het vermogen van de vennootschap tot uiting worden gebracht; ook dan is vereist dat de vennootschap op de aldus teruggekeerde sommen nog kan worden belast. Het hof van beroep in Antwerpen heeft dan ook onlangs terecht geoordeeld dat van dergelijke correctie geen sprake meer kan zijn als zij voor de eerste maal voor het hof zelf ingeroepen wordt (Antwerpen, 26 september 2000).
De auteur is advocaat bij Dauginet & Co. en hoofdredacteur van ‘Fiscoloog’.
JAN VAN DYCK
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier