Uitgebloeid
De Oost-Vlaamse sierteelt, ooit wereldvermaard, verbrokkelt. Een handjevol spitsbedrijven laat een peloton aan kleinschalige telers achter zich. Het opzetten van een gecentraliseerd aanbodsysteem is aan de gang. Een laatste poging tot krachtenbundeling, alvorens Nederland definitief de leiding neemt?
Reginald Deroose behoort tot de generatie sierteelt- managers die de Vlaamse klei ontgroeid zijn. Geregeld duikt hij voor enkele weken het Amazonewoud in, op zoek naar nieuwe planten. Zijn bvba Deroose Plants is een van de vier bedrijven ter wereld die de kamerplant Bromelia veredelen. Zij zoeken nieuwe variëteiten en produceren jonge stekjes die door de klanten, siertelers, opgekweekt worden tot marktklare bromelia’s. “Wij vermeerderen niet via zaden”, zegt Deroose. “Wij zijn de enige bromeliaveredelaar die in eigen huis aan weefselkweekvermeerdering doet: wij klonen de plant en laten haar in een reageerbuisje groeien tot een klein stekje. Dat maakt onze stekjes duurder – 20 frank per stuk tegen 6 frank voor gewone zaailingen – maar het geeft ons veel meer variatiemogelijkheden.”
Deroose Plants, gestart in 1983, is goed voor een brutomarge van 90 miljoen frank en een bedrijfswinst van 7,9 miljoen in 1997. Het laboratorium in het Oost-Vlaamse Sleidinge telt 80 (al dan niet voltijdse) personeelsleden. Iedereen is er gehuld in witte kledij voor kiemvrije ruimten. Na de labo-fase worden de stekjes steriel verpakt en in de vestiging in het aanpalende Evergem – waar nog eens 40 mensen werken (al dan niet voltijds) – beworteld tot leverbare producten.
Veeleer dan de obligate azalea’s en chrysanten worden er ook kamerbamboe, insectenetende en andere tropische planten veredeld. Deroose heeft al jaren een wisselwerking met een aantal Amerikaanse sierteeltveredelaars, met wie hij ook z’n Amazonetochten onderneemt. Het bedrijf heeft sinds 1994 een vestiging in Florida, waar 35 mensen fulltime werken onder leiding van de broer van Reginald Deroose, en sinds vorig jaar een inplanting in het Nederlandse Rijnsburg, goed voor 8 voltijdse krachten. “België maakt nog geen 1% uit van onze omzet”, zegt Reginald Deroose. “60% gaat naar Nederland, 30% naar de VS, en de overige 10% naar Duitsland, Italië en Azië.”
In het Oost-Vlaamse Lochristi
zweeft het bedrijf Floreac van de familie Floré boven alles en iedereen uit. Floreac is een boom met een geconsolideerde omzet van 2,5 miljard frank en 350 werknemers, waaraan veel takken hangen, tot een eigen transportfirma toe, FTO (Floré Transport Onderneming). Op verschillende plaatsen in het Gentse teelt Floreac eigen producten (bloemen, bomen en planten); tegelijk is het een handelsbedrijf dat op Europese schaal zaken doet met grootwarenhuizen, grossiers, tuincentra en decorateurs. Floreac heeft een commerciële maatschappij in Nederland ( Floreac Nederland) en twee in Frankrijk ( Atlantic Cash in Nantes en Chamfleury nabij Parijs). “Dankzij Floreac leven en overleven tientallen andere bedrijven uit de streek van Lochristi”, zegt een kenner.
“Begonnen als een kleine sierteler in de jaren ’50, vroegen we ons 20 jaar later al af of we zouden doorgaan als handelsbedrijf of als teler”, zegt Luc Floré. “We kozen voor het eerste, maar we behielden een hoeveelheid productie in eigen beheer, die weliswaar een minderheid van ons aanbod uitmaakt. Toen de zaak in de tweede helft van de jaren ’80 ons boven het hoofd groeide, brak het angstzweet even uit. Onder impuls van mijn broer Etienne maakten we toen werk van de professionalisering van het management.”
Tot de nieuwe generatie
siertelers kun je ook Guy Van hautem uit het Oost-Vlaamse Lochristi rekenen. In zijn serres – 11.000 m² in totaal, naar Vlaamse maatstaven een groot bedrijf – teelt hij 20 soorten klimop, 15 soorten hangplanten, en nog veel meer. Zijn serres hebben een cabriosysteem (openschuivend dak om het klimaat te regelen), het water wordt gefilterd en hergebruikt, de verwarming op gas werkt met warmterecuperatie. Zo’n 80% van de productie is bestemd voor export. Naar eigen zeggen haalt Van hautem een jaarlijkse omzet van 15 à 20 miljoen. Wekelijks vertrekken 3500 tot 5000 planten naar grootwarenhuizen in Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië en Duitsland. “Het gaat om vaste termijncontracten tegen vooraf afgesproken prijzen”, zegt Van hautem. “Zo kun je je productie beter plannen en aan scherpere prijzen werken. Onze marge is niet zo groot, maar door onze grootschaligheid besparen we op loon- en transportkosten. Telers die telkens kleine partijtjes moeten leveren, hebben veel meer werk en rijden voortdurend rond.”
Adieu veiling, welkom Internet
Telers als Guy Van hautem zijn eerder een uitzondering. In vergelijking met Nederland, is kleinschaligheid troef in de Vlaamse sierteelt (afgezien misschien van de boomkwekerij). “Omdat ze zo vaak moeten rondrijden met kleine bestellingen, maakt transport soms tot 20% van de kosten uit van siertelers”, zegt Suzy Van Gansbeke, coördinator sierteeltmarketing van de EROV (Economische Raad voor Oost-Vlaanderen). “De Nederlanders daarentegen zijn grootschalig geworden door de coöperatieve veilingen: je hoeft als teler slechts 1 keer te rijden met je hele productie, de veiling zorgt voor de rest van de verdeling. Deze afzetgarantie zorgde ervoor dat de Nederlanders konden overschakelen op monoculturen en grote, uniforme leveringen tegen veel lagere kosten.” De Vlaamse teler moet echter iedere dag klanten zoeken. “Dat risico spreiden ze door verschillende teelten tegelijk te cultiveren”, zegt Van Gansbeke. “Daarom zijn ze aangewezen op kleinere leveringen.”
Het verschil heeft een historische verklaring. Vele Nederlandse siertelers begonnen als groentetelers, die steeds coöperatief ingesteld zijn geweest. De Vlaamse siertelers – geconcentreerd rond Gent, lang het wereldcentrum van de sierteelt – waren vroeger een elite onder de landbouwers. Fier en commercieel ingesteld, brachten ze individueel hun producten op de markt. Intussen werden zij overvleugeld door de kwantitatieve kracht van de Nederlandse coöperatieve veilingen (ironisch genoeg verkopen vele Vlaamse siertelers hun producten op de Nederlandse veilingen).
Vlaanderen heeft ook wel enkele coöperatieve sierteeltveilingen, maar hun omzet is een schijntje vergeleken bij de vele tientallen miljarden frank die hun Nederlandse collega’s jaarlijks verkopen. Tekenend is bovendien hoe de Vlaamse sierteeltveilingen, na vruchteloze pogingen tot samenwerking, er een voor een het bijltje bij neerlegden: de Aalsterse bloementelers verkochten hun veiling Flora verbazend graag aan de Israëlische magnaat Gideon Bickel (zie Trends van 2 oktober 1997), kamerplantenveiling TUCO (Tuinbouwcoöperatie) in Merelbeke ging in vereffening, en Produco in Wetteren besteedde het veilen van zijn sierteeltproducten uit aan Gideon Bickel. Blijft alleen nog Euroveiling in Brussel.
Maar veilingen zijn geen wondermiddel. Trouwens, naar verluidt leveren steeds meer Nederlandse telers rechtstreeks aan de klant, buiten de veiling om. Zegt Luc Floré, en vele anderen met hem: “De klassieke veilingen, zoals de Nederlandse, tonen hiaten. Vooral omdat ze zich weinig of niet bekommeren om de wensen van de eindgebruiker. Op dat vlak zijn veilingen te weinig flexibel. En de telers denken, langs de veiling om, alleen maar aan produceren en nog eens produceren.”
De versnippering maakt
dat in de Vlaamse sierteelt – echter in mindere mate in de boomkwekerij en de ietwat aparte azaleateelt (zie Trends van 23 april 1998) – een onevenredig groot deel van de marktmacht in handen is gekomen van tussenhandelaars en exporteurs. “Die hebben maar de telefoon te nemen en de sierteler te kiezen aan wie ze hun bestelling zullen doorgeven”, aldus Suzy Van Gansbeke.
Opnieuw tekenend is hoe de krachtenbundeling bij de siertelers lang heeft aangesleept. Eerst probeerde een groepje vooruitstrevende siertelers, waaronder Guy Van hautem, om op het Internet een elektronische marktplaats te installeren waarop de siertelers hun aanbod zouden centraliseren, en waar de handelaars en exporteurs hun gading konden zoeken. Paternalistisch, maar met de beste bedoelingen, heeft de belangenvereniging AVBS (Algemeen Verbond van de Belgische Siertelers, een onderdeel van de Boerenbond), het initiatief overgenomen en uitgebreid tot logistieke samenwerking en administratieve afhandeling, inclusief betalingsgarantiesystemen. Vele anderen werden voor de kar gespannen: de concurrerende belangenvereniging VTK (Vlaamse Tuinbouwkamer, aanleunend bij het Algemeen Boerensyndicaat), de coöperanten van Produco en Euroveiling, en de leden van de exportcoöperatie TUVE (Tuinbouwvennootschap, ontstaan uit het ter ziele gegane TUCO). Dat leidde uiteindelijk tot de oprichting van SPV (Sierteelt Platform Vlaanderen) begin dit jaar. Maar de breedvoerigheid van de operatie deed kostbare jaren voorbijgaan, waardoor het voor een deel van de vooruitstrevende telers à la Guy Van hautem allang niet meer hoeft: zij hebben intussen eigen afzetkanalen opgezet, samen met de exporteurs.
Niettemin, SPV-voorzitter Edmond Hollevoet zegt dat SPV “zich in 2 stappen onontbeerlijk moet maken”: door een grote, interactieve databank voor elektronische handel, en door een verdeelcentrum voor de logistieke afhandeling, waar handelaars zich kunnen vestigen.
Maar daarmee is hét kritieke punt voor het (nog niet operationele) SPV niet van de baan. De grote tussenhandelaars en exporteurs zullen maar transacties voeren met SPV als zij daar ook het aanbod vinden van de grootschalige siertelers. Zo kunnen de handelaars en exporteurs in één moeite en op één plaats het volledige assortiment aanschaffen, wat precies de bedoeling is van SPV. Maar zoals gezegd, hoeveel grote telers zullen deelnemen aan SPV blijft onzeker. Tot overmaat van ramp zijn er al kapers op de kust: het bedrijf Dataverde uit Halle sluit telers aan op een databank op het Internet, waarop het later een effectieve handel wil organiseren. Dataverde is trouwens voor de helft van siertelers en groothandelaars. Ook buitenlandse initiatieven zijn Vlaamse telers aan het werven. Maar SPV heeft troeven, volgens René Denis van Denis-Plants in Lochristi, een bedrijf dat wekelijks 100.000 jonge in vitro-planten inkoopt, behandelt en later wereldwijd verkoopt, tot in Japan en China, en een labo heeft in Brussel. “Siertelers weten te weinig munt te slaan uit de stijgende belangstelling voor hun producten. SPV kan daarbij helpen, en zorgen voor een snellere betaling, wat nu doorgaans pas na 60 dagen gebeurt.” Iedereen houdt de adem in. “SPV is onze laatste kans”, zegt een insider.
De kern van de zaak
is dat de Vlaamse sierteelt en haar belangenverenigingen voor een groot deel bevolkt worden door uitbollende, behoudsgezinde, of kleinschalige telers die geen voordeel hebben bij verandering. “Natuurlijk kan een dynamisch bedrijf voor zichzelf veel sneller beslissen” verdedigt AVBS-secretaris Patrick Dieleman zijn organisatie, “maar als vereniging moeten wij rekening houden met alle leden, niet alleen met de 10 snelste.” Zegt een zeer goed geplaatste bron: “Belangenverenigingen moeten denken aan het algemeen belang, maar jonge siertelers moeten denken aan hun bedrijf. Dat botst nogal eens. De vraag is: als je het algemeen belang dient, dien je dan ook de sierteelt? Als het niet verandert, hebben we straks misschien helemaal geen sierteelt meer.”
Vlaamse kwaliteit, Nederlands seriewerk
Zijn de Vlaamse siertelers dan al kleinschaliger, ze bieden meer kwaliteit dan hun Nederlandse collega’s. “Dat is zeker zo voor alle sierteelt in serres, hoewel je niet mag veralgemenen”, zegt Adrien Saverwyns van het federale ministerie van Landbouw. “De familiale Vlaamse bedrijven besteden intensere zorg aan de planten die daardoor gezonder zijn en langer houdbaar dan de Nederlandse serieproducten waarvan de groei in grote bedrijven geforceerd wordt met groeihormonen en speciale meststoffen. Wel zijn de Vlaamse producten duurder.”
Maar die prijzen komen steeds meer onder druk. In tegenstelling tot de goeie jaren ’80, kent dit decennium een overaanbod. “Sierteelt is immers de laatste stap in de reconversie van de landbouw”, zegt Suzy Van Gansbeke. “Van onrendabele akkerbouw schakelen boeren over naar groenteteelt, en vandaar is de stap naar sierteelt vlug gezet. Die mensen zijn echter slechte marges gewoon, zodat dumpprijzen de norm worden.” Omwille van hun betere kwaliteit, moeten de Vlaamse siertelers hun prijs durven op peil houden, volgens Van Gansbeke. “Uiteindelijk zijn er maar 2 manieren om te overleven: ofwel word je een megateler op zijn Nederlands, ofwel ga je in nicheproducten – azalea’s in piramidevorm, hibiscus op stam,… – met hogere toegevoegde waarde en betere prijzen. Wie tussenin blijft dobberen, boert slecht.”
JOZEF VANGELDER KAREL CAMBIEN
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier