U verdient 7500 euro te weinig
Vlaanderen mist de trein van de kenniseconomie, probeert laagwaardige producten op de wereldmarkten te slijten en verspilt door een onderbenutting van de productiefactoren 30 % aan potentiële welvaart. Dat blijkt uit een studie van de Leuvense professor Leo Sleuwaegen. De Vlaamse minister van Economie, Patricia Ceysens, schrikt van deze bevindingen, maar heeft het antwoord al klaar: het “concept-Ceysens”.
V andaag is Vlaanderen een rijke regio, een van de rijkste in Europa zelfs (zie grafiek: Hoe rijk zijn de Vlamingen?). Maar zijn we op economisch vlak goed genoeg bezig om die welvaart te bestendigen? De Vlaamse minister van Economie Patricia Ceysens ( VLD) bestelde een studie en schrok van de resultaten. Professor Leo Sleuwaegen en doctor Koen De Backer van de KU Leuven concluderen in een werkstuk van het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie dat de Vlaamse economie heel inefficiënt omspringt met zijn productiefactoren, die nochtans in voldoende mate voorhanden zijn (zie kader: Vlamingen werken en studeren te weinig). En die verspilling kost de Vlaamse economie liefst 30 % aan potentiële welvaart. Anders gezegd: elk jaar laten we een inkomen van ongeveer 7500 euro per Vlaming liggen.
Waarom onderbenutten we het productiepotentieel? De auteurs analyseren waar het fout loopt door het concurrentievermogen van de Vlaamse economie tegen het licht te houden. Ze botsen op de klassieke pijnpunten – de hoge loonkosten – maar kegelen ook verrassend enkele ingebeelde sterktes van de Vlaamse economie omver. Vergeet bijvoorbeeld de grijze hersencellen als voornaamste Vlaamse grondstof, van waaruit producten met een hoge toegevoegde waarde voortspruiten. De realiteit is dat de Vlaamse economie het in de eerste plaats moet hebben van de laagste prijs om zijn producten te slijten op de wereldmarkten, en dat in klassieke sectoren met weinig groeipotentieel. Meer nog, de Vlaamse economie heeft het heel moeilijk om de overgang te maken naar kennis- en groeisectoren. We blijven zelfs achter in de kennisrace en we zijn nog altijd op ons best in de chemie of autoassemblage, of zelfs in laagwaardige producten. Daarin kunnen we onze centrale ligging en goede haveninfrastructuur uitspelen.
Intussen is die kostenstrategie vroeg of laat een verloren strategie in een wereld van toenemende internationale concurrentie. Op het terrein is de neergang trouwens al meetbaar: vooral tegenover een aantal kleinere EU-landen en tegenover vier groeiregio’s – Lombardia, Baden-Württemberg, Rhône-Alpes en Cataluña – zakt onze welvaart.
“En die analyse hangt toch een heel verschillend beeld op van wat we ons voorstelden van de Vlaamse economie,” zegt Ceysens. “Een aantal troeven lijkt te vervagen. Nochtans hebben we geen andere keuze dan de kaart van de kenniseconomie te trekken, want inzake pure prijsconcurrentie zullen we snel uitgepraat raken.”
Vlaanderen moet zich dus toeleggen op de creatie van meer hoogwaardige productie, maar met het productieproces loopt het mis.
TRENDS. Wat is de topdrie van oorzaken van de gigantische onderbenutting van het Vlaamse productieapparaat?
LEO SLEUWAEGEN(KU LEUVEN). “Aan de top staat de bijzonder lage Vlaamse arbeidsparticipatiegraad. Van de honderd Vlamingen tussen vijftien en 65 jaar werken er maar 63. Dat het inkomen per kop in Vlaanderen uiteindelijk toch hoger ligt dan in de buurlanden, danken we aan de hoge arbeidsproductiviteit van wie wel aan de slag is.
“Een tweede belangrijk element is dat nog te veel sectoren hun aanbod organiseren vertrekkend vanuit de kostenstructuur en niet vanuit de behoeften van de markt. Behalve de overheidsdiensten heb ik het over overheidsbedrijven als De Post, netwerksectoren, ouderenzorg, zelfs een stuk cultuur. Ik wil niet pleiten voor een totale deregulering, maar deze sectoren, die bij ons uit het economische circuit vallen, kennen een sterke groei in Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Een welvarende samenleving heeft immers een groeiende behoefte aan deze sectoren.
“En drie: we blijven achter in de kenniseconomie. De Vlaamse economie is gegroeid uit grootschalige buitenlandse investeringsprojecten en we hebben daar het maximum uit gehaald. Maar daarnaast heeft een pak KMO’s de trein van de kenniseconomie helemaal gemist. Het percentage ondernemingen die innove-ren of exporteren is veel te laag.”
Dat ligt toch niet aan de ondernemingen zelf? Onze ondernemers zijn toch niet dommer dan die uit het buitenland?
SLEUWAEGEN. “Na de doorbraak van een technologie, zoals de informatie- en communicatietechnologie (ICT), is er altijd een periode van onzekerheid, zoals nu. Onze risicoafkerige ondernemers aarzelen om te investeren in ICT. Dat heeft te maken met culturele factoren, maar we kampen ook met het historische probleem dat we zeer sterk afhankelijk waren van buitenlandse investeringen. De technologie kwam als het ware vanzelf binnen via de grote investeerders. Deze investeerders zogen automatisch het beste van het Vlaamse ondernemerschap aan. Ze betaalden hoge lonen en trokken de beste talenten aan. De goeie managers werden echter ook zeer snel internationaal inzetbaar en hebben nooit in een sfeer geleefd waarin eigen ondernemerschap op een grote schaal nodig was.
“Nu blijven de investeringen weg en moeten we zelf gaan ondernemen. Maar die omschakeling is niet evident, zeker in een wereld waar er economische concentratie en consolidatie bezig is, ook in de kennissectoren. Het is een stoute stelling misschien, maar we zullen weer meer afhankelijk moeten worden van buitenlandse investeringen. Eigen ondernemers moeten in die kennissectoren meespelen, maar de slaagkansen zijn klein vanwege de schaal van de succesvolle kennisbedrijven waar ze moeten tegen opboksen. Zoals we de chemie naar hier gehaald hebben, zullen we de grootschalige kennisindustrie naar hier moeten halen.”
Ierland bijvoorbeeld is daar met verve in geslaagd. Wat moet Vlaanderen doen om dat ook te kunnen?
SLEUWAEGEN. “Ierland stemde de belastingwetgeving heel precies af op het aantrekken van buitenlandse investeringen. Ze zetten ook een begeleidingssysteem op touw dat heel dossiergericht was. Ze kozen zorgvuldig de sectoren waarin ze wilden scoren en leidden in functie daarvan hun ingenieurs op. Ierland handelde als een vennootschap.”
Minister Ceysens, is zo’n gecoördineerde aanpak voor u als Vlaams minister, met de beperkte bevoegdheden die u hebt, niet onmogelijk te realiseren?
PATRICIA CEYSENS. “Ik ben heel blij dat er op federaal niveau werk wordt gemaakt van de loonkostenverlaging, maar ook wij kunnen wat doen. ( De minister staat op en schetst op een tekenbord “het concept-Ceysens”, opgebouwd rond een driehoek met in elke hoek een letter c). De eerste c is die van creativiteit. We hebben vroeger geprofiteerd van onze centrale ligging en we hebben het daardoor misschien te makkelijk gehad. De geo-grafische troef wordt minder relevant, zeker in een ruimere EU. We hebben dus nood aan creativiteit en die valt uiteen in 3 t’s. Eén: technologie. Daar scoren we onvoldoende. Twee: tolerantie. We moeten enerzijds maatschappelijk toleranter zijn tegenover nieuwe ideeën, ondernemers – denk maar aan de stereotiepe beeldvorming van de ondernemer – en anderzijds toleranter zijn tegenover mislukkingen. Drie: talent. De studie toont aan dat we daarin relatief slecht scoren en daar zijn we hard van geschrokken.
“De tweede c is die van competitiviteit, en daarin zal de analyse van deze studie een grote rol spelen. Mijn voorganger, Jaak Gabriëls, speelde hier ook al op in met het Actieplan Ondernemen. En drie: connectiviteit met het hele e-gebeuren, e-government, en een coherent beleid buitenlandse handel als centrale elementen. FIT ( Flanders Investment & Trade) zal de fusie worden van Export Vlaanderen en de Dienst Investeren in Vlaanderen ( DIV). Vandaag hebben we iemand van Export Vlaanderen en iemand van DIV in Japan, die niet met elkaar samenwerkten. Ik heb ze deze week alletwee ontmoet en ze zijn ervan overtuigd dat we het samen moeten doen. De schaarse middelen moeten we bundelen. In het e-governmentproject gingen de Vlaamse en federale administratie heel competitief te werk, waarbij elk zijn eigen architectuur wou. Dat moet anders.”
Ontbreekt er geen vierde t in uw plan, de t van taks? Als u geen geldelijke beloning toelaat, hoe kunt u dan creativiteit stimuleren op grote schaal?
CEYSENS. “Op federaal niveau doen ze wat ze moeten doen voor de loonkostenvermindering. Vlaanderen wil meer, maar dat is een proces van onderhandelen met de federale regering en met de andere regio’s.”
De exorbitante loonkosten sleuren we intussen al jaren met ons mee. Daardoor investeren bedrijven in de eerste plaats in automatisering en rationalisering, en blijft er geen energie over voor productvernieuwing.
CEYSENS. “Maar die betaalde lasten leveren ook wat op: onze sterk uitgebouwde sociale zekerheid. Wie van ons hier aan tafel kampt met sociale onzekerheid? En van Vlaanderen het goedkoopste land maken door die bescherming op te geven, dat zet geen zoden aan de dijk, want puur op de prijs halen we het toch niet. Laten we het bijvoorbeeld wel zoeken in industriële vormgeving. Dáár valt toegevoegde waarde te verdienen. Design gaat niet over frivoliteiten ten kosten van degelijkheid. In performante regio’s zoals Lombardia trekt men die kaart. We hebben voorbeelden gezien van bedrijven die dankzij een uitgekiend design van hun producten de helft van hun transportkosten uitsparen. Vormgeving resulteert meestal in een beter product, waarvoor men meer wil betalen, en dan zit je weer aan de kop van de economische ketting. We verkopen in Vlaanderen nog te veel producten en brengen te weinig verhalen naar de markt.”
Maar ook in de uitbouw van de dienstensector scoort de Vlaamse economie slecht.
CEYSENS. “Ja, en weet u waarom vrouwen zo slecht scoren in al die ondernemingsbarometers? Ik ken ze, die ondernemende vrouwen, maar ze zijn baas van een vzw in de welzijnssector, ze hebben kinderdagverblijven, rusthuizen of baten serviceflats uit. Het zijn sectoren die totaal niet ingeschakeld zijn in onze economie. Ik wil bij een paar pilootprojecten zien hoe we daar exportdiensten van kunnen maken. Laten we daar maar eens kerncompetenties van maken en ze exporteren. De concepten kan je exporteren. Doen wíj het niet, dan doet iemand anders het. De Nederlandse ketens van kinderdagverblijven staan klaar om onze markt te veroveren.”
Vormgeving resulteert meestal in een beter product, waarvoor men meer wil betalen, en dan zit je weer aan de kop van de economische ketting.
Patricia Ceysens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier