TWEE WETTEN
Heel wat macro-economische fenomenen kan men op verschillende manieren interpreteren, afhankelijk van de leer die men aanhangt. Al naargelang de zaken vanuit een keynesiaanse, monetaristische of nieuw-klassieke invalshoek worden bekeken, verschillen de conclusies.
Sommige macro-economische wetten zijn echter boven elke leer verheven. Op het gebied van wisselkoersen bestaan er bijvoorbeeld twee wetten die zo solide als de wet op de zwaartekracht zijn.
Wet 1: Een betalingsbalans is altijd in evenwicht.
De betalingsbalans van een land geeft een overzicht van alle transacties met de rest van de wereld. De betalingsbalans bestaat uit drie compartimenten: de lopende rekening, de kapitaalrekening en de wijziging in de officiële reserves. Deze laatste post laten we buiten beschouwing omdat die vooral relevant is in een systeem van vaste wisselkoersen. Tussen de euro en de dollar bestaat geen vaste koers.
De lopende rekening bevat alle export- en importtransacties van goederen en diensten, en enkele kleinere posten zoals netto-investeringsinkomen, de nettotransfers van buitenlandse werknemers en de netto buitenlandse hulp. De kapitaalrekening bevat alle kapitaaltransacties, van buitenlandse investeringen van bedrijven en de aan- en verkoop van staatspapier tot speculatieve kortetermijntransacties.
Omdat de betalingsbalans in evenwicht moet zijn, moeten de lopende rekening en kapitaalrekening elkaar compenseren. Een tekort op de lopende rekening gaat onvermijdelijk gepaard met een overschot op de kapitaalrekening, zijnde een invoer van kapitaal. Bij een uitvoer van kapitaal, zoals in België al jaren het geval is, spreekt men van een tekort op de kapitaalrekening. Dat levert uiteraard een overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans op.
Wet 2: het interne spaarsaldo van een land wordt weerspiegeld door het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans.
Elke moderne economie is een open economie waarin ruwweg vier actoren meespelen: de gezinnen en particulieren, de ondernemingen, de overheid en het buitenland. Als we de gezinnen, particulieren en ondernemingen samen beschouwen als de privé-sector, houden we drie actoren over.
Tussen de privé-sector, de overheid en het buitenland bestaat een onwrikbare boekhoudkundige relatie: het spaarsaldo van de privé-sector, dus het verschil tussen de spaarvolumes en de investeringen, plus het spaarsaldo van de overheid is gelijk aan het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans.
Twee voorbeelden. Als de privé-sector een spaarsurplus realiseert dat groter dan het begrotingstekort van de overheid is, zal er automatisch een overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans komen (en dus een tekort op de kapitaalrekening). Compenseren de saldi van de privé-sector en de overheid elkaar, dan zal de lopende rekening, en dus ook de kapitaalrekening, netjes in evenwicht zijn.
De grafiek ( Evolutie spaarsaldi/lopende rekening) geeft de evolutie weer van de spaarsaldi van de privé-sector en de overheid en van de lopende rekening in de VS over de voorbije twee decennia. Dat de cijfers niet altijd exact kloppen volgens onze tweede wet, heeft te maken met statistische foutmarges en afrondingen.
Hoewel de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans bijna altijd een tekort vertoonde, trad er in de onderliggende interne spaarsaldi een opmerkelijke wijziging op. De privé-sector vertoonde tot en met 1996 consequent een spaarsurplus dat sindsdien in een tekort is omgeslagen. Deze ommezwaai vloeit hoofdzakelijk voort uit de toegenomen investeringen van de Amerikaanse bedrijven enerzijds en de verminderde spaarzin van de Amerikaanse gezinnen anderzijds. De Amerikaanse overheid boekte in de jaren tachtig aanzienlijke tekorten, die vanaf 1993 geleidelijk zijn afgenomen en in 1998 veranderden in een overschot.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier