TRUCS EN CHICANES

“Recht praten wat krom is”

In de berichtgeving over strafprocessen en corruptieschandalen en in het debat over inkomensverdeling wordt steeds meer gesproken over de manier waarop sommigen, door een beroep te doen op juridische spitstechnologie (lees : dure advocaten), hun straf ontlopen of zonder noemenswaardige fiscale druk hoge inkomens genieten. Ook al wordt het niet altijd uitdrukkelijk gezegd, de ondertoon is duidelijk dat juridische trucs in de weg staan van een rechtvaardige veroordeling of een billijke bijdrage in de lasten van de staat. Erger nog : het gebruik van juridische spitstechnologie door wie zich zulks kan veroorloven, zou deze lasten afwentelen op degenen die geen beroep kunnen doen op dure advocaten. Zij worden wél veroordeeld en kunnen zich niet onttrekken aan de toenemende fiscale druk.

Dit alles is natuurlijk erg frustrerend voor juristen die denken dat zij het aan hun cliënten verplicht zijn het recht te kennen en de belangen van hun cliënten optimaal te verdedigen. Advocaten beschouwen zichzelf meestal (niet ten onrechte, naar ik hoop) als verdedigers van het recht. Zij weten wel dat hun beroep dikwijls omschreven wordt als het op één na oudste ter wereld, dat het bij velen op de morele waardenschaal amper hoger scoort dan het oudste beroep ter wereld, dat zij de reputatie hebben “recht te praten wat krom is”… Zij voelen zich evenwel terecht gekrenkt als men die dingen ook ernstig meent.

ONDERZOEKSGEHEIM.

Er staat echter veel meer op het spel dan de eigenliefde van een beroepsgroep. Het beginsel dat iedereen onschuldig is tot zijn schuld bewezen wordt, verliest langzamerhand elke inhoud voor de media en de publieke opinie. Onlangs nog kon men ook in kwaliteitskranten lezen dat er lange tijd twijfel had bestaan over een financieel schandaal bij het ABOS, maar dat dit nu vaststond omdat enkele ambtenaren in beschuldiging waren gesteld.

Wanneer de media systematisch stellen dat er een schandaal is omdat er een gerechtelijk onderzoek wordt geopend, betekent een eventuele vrijspraak alleen nog dat er geen bijkomende straf wordt opgelegd (en dat zal men dan wel toeschrijven aan procedure-trucs) nadat iemand al door de publieke opinie veroordeeld is met alle persoonlijke en professionele schade van dien. In dergelijke omstandigheden is het maar zeer de vraag of de betrokkene er nog ooit in kan slagen het vermoeden van schuld bij de publieke opinie te weerleggen.

De steeds grotere ruchtbaarheid die aan allerlei onderzoeken gegeven wordt, verergert dit probleem voortdurend. De belangstelling van de media is voor een deel begrijpelijk : een onderzoek is nu eenmaal nieuws. Het behoud van de rechtsstaat vergt echter een veel strakkere handhaving van het onderzoeksgeheim. Het ministerie van Justitie heeft ongetwijfeld behoefte aan een beter en opener communicatiebeleid, maar inzake een strafonderzoek geldt mijns inziens juist het omgekeerde.

De oorzaak van dit probleem ligt niet alleen bij opsporingsdiensten, parketten of onderzoeksrechters ; ook de media zouden het agressief verzamelen van informatie in dit domein moeten veroordelen. Men kan zich immers de vraag stellen in hoeverre een journalist een ambtenaar ertoe mag aanzetten zijn beroepsgeheim te schenden.

KLARE REGELS.

Door het opgeven van het vermoeden van onschuld worden twee van de belangrijkste verworvenheden van de rechtsstaat afgebroken.

1. Een onafhankelijke rechtsbedeling wordt verondersteld ons allen te beschermen tegen machtswillekeur van de overheid. Wanneer de rechter pas kan oordelen nadat iemand al door de publieke opinie veroordeeld is, houdt deze garantie nog weinig in. Meer nog, de rechter zal zichzelf steeds meer moeten verdedigen wanneer hij iemand vrijspreekt.

2. De sfeer die rond een aantal processen en maatschappelijke vragen gegroeid is, getuigt van een fundamenteel miskennen van het belang van het procedurele denken. Klare regels over wat mag en niet mag, spreken meer aan dan technische bepalingen over de manier waarop men tot een besluit komt (zonder dat daarbij veel gezegd wordt over hoe het besluit moet zijn). In een erg complexe en snel veranderende wereld is het nochtans steeds moeilijker om de samenleving te normeren met zwart-witte regels (in een concreet geval : duidelijke materieel-rechtelijke bepalingen). Het is steeds belangrijker te bepalen hoe men problemen moet benaderen ; men moet ervan uitgaan dat, wanneer alle in aanmerking te nemen belangen aan hun trekken kunnen komen in een besluitvormingsprocedure, de kans ook het grootst is dat er een aanvaardbaar besluit zal volgen. Het heimwee naar eenduidigheid en het misprijzen voor een procedurele benadering vergroten het gevaar dat de principes van enkelen dominant worden voor allen. En omdat de werkelijkheid nu eenmaal zelden eenduidig is, verwordt oversimplificatie algauw tot een demagogie waartegen individuen weerloos zijn.

ALGEMEEN BELANG.

Het is overigens begrijpelijk dat het vertrouwen in het rechtssysteem geschaad wordt door juridische trucs en technische chicanes. Het systeem zelf zou ook duidelijk meer kunnen doen om vertragingsmanoeuvres en andere vormen van misbruik van het recht uit te sluiten. Inzake burgerlijke processen zou dit bijvoorbeeld kunnen door te stellen dat de partijen binnen een bepaalde termijn hun besluiten moeten uitwisselen, op straffe van onontvankelijkheid. Een systeem moet er immers van uitgaan dat één van de partijen er dikwijls belang bij zal hebben dat de zaak niet spoedig wordt beslecht. Het is dan de vraag of de advocaat van die partij het recht heeft de zaak te bespoedigen, tegen het belang van zijn cliënt maar in het belang van een goede rechtsbedeling. Een goed procesrecht vermijdt dergelijke dilemma’s door het algemeen belang te laten primeren in de procedureregels.

Samengevat : de gebreken van een systeem mogen er niet toe leiden dat elk gebruik van het recht als misbruik wordt beschreven.

JACQUES STEENBERGEN

Dr. Jacques Steenbergen is advocaat-vennoot bij Loeff Claeys Verbeke en professor aan de KU-Leuven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content