Tot ziens, Tony Blair, en bedankt!
De Britse eerste minister heeft zijn criticasters de benijdenswaardige economische balans van zijn beleid voorgelegd. Hij trok gisteren, na tien jaar premierschap, de deur dicht van zijn ambtswoning in Downing Street.
Vleiende beoordelingen zijn tegenwoordig zeldzaam geworden voor Blair, die het premierschap heeft afgestaan op 27 juni, amper op zijn 54ste, en zich opmaakt om het politieke toneel te verlaten van een land dat hem grotendeels vijandig gezind geworden is. De motieven voor de afwijzing zijn gekend: de betrokkenheid in Irak en de onvermijdelijke slijtage in de publieke opinie na een decennium aan de macht. De tijden zijn ver voorbij dat Tony Blair, ooit de jongste Britse regeringsleider sinds de napoleontische oorlogen, zijn landgenoten elektriseerde en een groot deel van de Europeanen fascineerde.
Zoals Margaret Thatcher vóór hem, zal ook Tony Blair stilletjes langs de zijdeur verdwijnen, ondanks een benijdenswaardige economische palmares. Op dat vlak is de kritiek trouwens schaarser. Het Verenigd Koninkrijk, ooit een van de minst welvarende landen van West-Europa, is vandaag een van de rijkste. Onder de regering van Tony Blair kende het de langste expansieperiode uit zijn geschiedenis, beginnend in 1992. De werkloosheid is zo goed als verdwenen (5,3 % van de actieve bevolking), de inflatie is onder controle en de openbare schuld is gedaald naar 38,2 % van het bbp. In tien jaar tijd is het vermogen per inwoner opgeklommen van de zevende naar de tweede plaats onder de zeven grootste industrielanden en prijkt het met gemiddeld 33.000 euro vlak achter de Verenigde Staten.
De ondernemingen zijn de eerste om zich over de nieuwe omstandigheden te verheugen. “Algemeen gezien, geeft het patronaat toe dat het vandaag met het land beter gesteld is dan tien jaar gelden,” erkent Miles Templeman, de directeur van het Institute of Directors, dat de fine fleur van de Britse ondernemingsleiders groepeert. Het is een van de grote overwinningen van Tony Blair dat hij links geloofwaardig gemaakt heeft door aan te tonen dat het in staat is het land te leiden zonder het op de rand van het bankroet te brengen. De vorige keer dat de socialisten aan de macht waren, eind van de jaren zeventig, moesten ze zelfs de hulp van het IMF inroepen! Dat was een vernedering die de weg vrijmaakte voor Margaret Thatcher en Labour achttien jaar lang de woestijn injoeg. Toen ze in 1997 opnieuw de teugels in handen namen, hebben Blair en zijn meute jonge hervormers dan ook gezworen dat ze zich nooit zouden laten afrekenen op onbekwaamheid of onverantwoordelijkheid.
Het dient evenwel gezegd dat de erfenis van Thatcher hun taak aanzienlijk vergemakkelijkt heeft. Zij had immers alle netelige hervormingen al doorgevoerd: privatiseringen, liberalisering van hele sectoren van de economie, de hervorming van de arbeidsmarkt en de fiscaliteit. “Margaret Thatcher heeft opnieuw orde geschapen in de economie, en de regering-Blair heeft mogelijk gemaakt dat die hervormingen vruchten afwierpen,” benadrukt Malcolm Barr, econoom bij JP Morgan Chase Bank. Helemaal aan het begin, zo zegt hij, hebben Tony Blair en Gordon Brown twee spectaculaire maatregelen getroffen om de economische stabiliteit te waarborgen. In de eerste plaats de onafhankelijkheid van de Bank of England, die de inflatie onder controle moet houden. En ten tweede de invoering van een gulden regel voor het beheer van de openbare financiën: de openbare schuld beneden de 40 % van het bbp houden en enkel ontlenen om investeringen te financieren.
Tijdens zijn eerste ambtstermijn (1997-2001) stapelde Blair de budgettaire recordoverschotten op en gaf hij nog een pak minder uit dan de voorgaande conservatieve regeringen. Maar zes jaar geleden verblufte hij iedereen die hem al als liberaal getaxeerd had door het meest omvangrijke programma voor overheidsbestedingen op te starten dat het land sinds de Tweede Wereldoorlog gezien had. De uitgaven van de overheid sprongen van 37,5 naar 45,4 % van het bruto binnenlands product. In zoverre zelfs dat de verplichte heffingen er nu zwaarder zijn dan in Duitsland. Dat tot groot ongenoegen van de industriëlen, die zich zorgen maken over hun concurrentiekracht.
Dat manna heeft het aanschijn van het land veranderd. Er werden meer dan 700.000 jobs gecreëerd in de openbare dienst, waarvan 300.000 in ziekenhuizen en 224.000 in het onderwijs, waar de uitgaven per leerling trouwens verdubbeld zijn. In 2006 lanceerde de regering een grootscheeps project van bijna 59 miljard euro om elke middelbare school van het koninkrijk tegen 2015 herop te bouwen of te renoveren! Een kind op drie kan tegenwoordig terecht in een kinderdagverblijf; in 1997 was dat amper een op tien. “Tony Blair heeft een significante inkomensherverdeling doorgevoerd,” schrijft Andrew Rawnsley, de alom gerespecteerde columnist van The Observer. “En ook al is het Verenigd Koninkrijk een maatschappij gebleven met grote ongelijkheden tussen de klassen, toch zijn de leefomstandigheden van het minst bedeelde derde deel van de bevolking er op verbeterd. Ook al werd die vooruitgang grotendeels betaald door de middenklasse in plaats van door de superrijken.”
De grondige vernieuwing van de openbare diensten ging gepaard met een vernieuwende vorm van bestuur. In tegenstelling tot België zijn de werknemers van de staat er, een kleine minderheid niet te na gesproken, geen ambtenaren. Ze hebben dezelfde contracten als de loontrekkenden uit de privésector en ze zijn onderworpen aan een resultatencultuur. De leerkrachten worden er naar verdienste betaald, zonder dat iemand daar aanstoot aan neemt. Het management van scholen die tekortschieten, kan in handen worden gegeven van ondernemingen; de plaatsing van werklozen wordt deels verzorgd door privé-agentschappen en de ziekenhuizen hanteren uiterst strikte lastenkohieren.
Om de ware omvang van die evolutie in te schatten, volstaat het een bezoek te brengen aan het hoofdkwartier van de Britse vakbondfederatie TUC. Aan de ingang komt u dan wel een fototentoonstelling voorbij die de verdiensten van het Cubaans regime ophemelt, maar het vertoog van Adam Lent, die belast is met economische zaken, heeft niets met Castro’s schimpredes gemeen. “De flexibiliteit van de arbeidsmarkt bewaren, is noodzakelijk om de structurele werkloosheid te vermijden die zoveel Europese landen treft.” Tegelijkertijd wijst Lent het cliché af als zou het Verenigd Koninkrijk een sociale jungle zijn en hij somt een lange lijst van sociale maatregelen op die door de Labourregering werden genomen.
Naast de economische en sociale projecten, werden de Blairjaren ook gekenmerkt door een omvangrijke facelift van de instellingen: het Hogerhuis werd hervormd, er werd een Schots parlement en een Welshe assemblee opgericht en de burgemeester van Londen wordt voortaan verkozen. Zijn grootste succes was wellicht dat hij de wapens kon doen zwijgen in Noord-Ierland. Het is echter in Europa dat het schoentje wrong. “Blair heeft weliswaar met veel talent de zaak van Groot-Brittannië verdedigd in Europa, maar hij is er niet in geslaagd de Europese zaak te verdedigen in Groot-Brittannië,” oordeelt Philip Stephens, de onderlegde commentator van de Financial Times. Denis MacShane pleit evenwel verzachtende omstandigheden: “Hoe wil u de Britten overtuigen om het pond op te geven als heel wat landen in de eurozone zo pover presteren?”
L’expansion – Yves-Michel Riols, speciale verslaggever in Londen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier