Tijd voor Hollandse flair

België heeft veel beloftevolle innovatieve bedrijfjes voortgebracht, maar echt grote multinationals zitten daar niet tussen. En dat is jammer, want zo verzilveren we te weinig ons harde werk, vindt innovatie-experte Ann-Pascal Bijnens.

Er zit wat sleet op het succesrecept van onze kennismaatschappij. De samenleving investeert zwaar in infrastructuur, in onderzoek en in goed opgeleide mensen, maar de terugverdieneffecten lijken af te nemen. Bedrijven kunnen zelf nog voldoende de vruchten plukken van innovatie en technologische vooruitgang, maar hun maatschappelijke impact neemt af in België. Janssen Pharmaceutica, dat in de jaren vijftig werd opgericht en sinds 1962 in Amerikaanse handen is, heeft nog 4000 werknemers in België. Het Leuvense Thrombo-Genics is een van de recente succesverhalen in de biotechsector en stelt slechts een paar honderd mensen tewerk.

De kleinere voetafdruk van de bedrijven in die nieuwe sectoren is niet de enige rem op de return voor de Belgische economie. Vaak worden beloftevolle Belgische start-ups al in een vroeg stadium overgenomen door grotere buitenlandse spelers.

“België doet vaak het moeilijke werk en een ander land loopt er dan mee weg”, zegt dr. Ann-Pascale Bijnens. Zij leidt het Tech Transfer Office (TTO) van de Universiteit Hasselt, dat de overdracht van kennis naar het bedrijfsleven bevordert. De innovatie-experte zit ook in de jury van twee nevencompetities van de Fast50-rangschikking van snelgroeiende technologiebedrijven van het zakelijkadviesbureau Deloitte.

In de recente erelijsten van de Rising Star Award en The Most Disruptive Innovator staan enkele voorbeelden van jonge, beloftevolle Belgische bedrijven die intussen al in buitenlandse handen zijn. Onder meer Gatewing, een producent van onbemande vliegtuigjes, het farmabedrijf Movetis en de sorteerspecialist Visys vielen zo in buitenlandse handen. “Het is een wijdverspreid fenomeen”, vertelt Ann-Pascale Bijnens, die overigens geen familie is van de gewezen internetondernemer Stijn Bijnens. “Op het moment dat alles klaar is voor de echt grote doorbraak, worden ze overgenomen. Het grote geld zit nu eenmaal in het buitenland. Dat is ongelofelijk jammer, want innovatie is cruciaal voor de versterking van ons economisch weefsel.”

Is het gebrek aan durfkapitaal de achilleshiel?

ANN-PASCALE BIJNENS. “Zaaikapitaal voor starters is er voldoende. Dat is sterk verbeterd in vergelijking met vroeger. De overheid neemt daar haar verantwoordelijkheid via verschillende vehikels. Maar het geld om door te groeien is onvoldoende beschikbaar. De opstart kan nog gebeuren met 1 of 2 miljoen euro. Maar om echt door te breken, is meestal een veelvoud van dat bedrag nodig.”

Het gebrek aan ondernemingszin is ook een handicap.

BIJNENS. “Een Vlaming kan best creatief zijn. Aan geld en kennis is hier geen gebrek. Maar geloven in zijn creativiteit en durven te ondernemen, dat zit er niet genoeg in bij de Vlaming. Maar we hoeven ons niet te schamen. Nederlanders, Duitsers en Fransen zijn niet ondernemender of creatiever dan wij. In vergelijking met de Verenigde Staten is er wel veel minder dynamiek.”

De Vlaamse regering probeert het ondernemerschap bij onderzoekers toch te stimuleren?

BIJNENS. “Het is een hardnekkig misverstand dat de samenleving ondernemers kan kweken of opleiden. Iemands familiale achtergrond of de aanwezigheid van een rolmodel speelt meestal een veel grotere rol. Startende teams laten omringen door een ervaren ondernemer-coach en individuele begeleiding geven door hands-on domeinexperts, kan echt een verschil maken. Uit studies blijkt ook dat de ondernemingszin afneemt naarmate de persoon voortstudeert. Je zou mensen die het potentieel hebben een ondernemer te zijn, dus eigenlijk van de schoolbanken weg moeten houden. Maar in de hightech is dat moeilijk. Bij onderzoekers zitten per definitie weinig ondernemers.

“Dat zijn wel heel creatieve mensen. Laat onderzoekers eens brainstormen en ze zullen snel commerciële toepassingen bedenken, maar die ideeën ook uitvoeren is een andere zaak. Er zijn ook nog wel ondernemende onderzoekers, maar zelfs die hebben het meestal niet in zich om een start-up te leiden. Daar zijn andere vaardigheden voor nodig. Daarom heeft een start-up in de eerste plaats een uitgebalanceerd team nodig: iemand die de technologie tot in de puntjes beheerst en iemand die de operationele en de commerciële kant onder de knie heeft. De nadruk ligt soms te veel op de technologie. Alles staat en valt met de sterkte van het team.”

Het is opvallend dat die teams wel vaak erg klein blijven. Kennis in werkgelegenheid omzetten, lijkt moeilijk in veel van die hightechsectoren.

BIJNENS. “Procentueel groeit de personeelsbezetting van de meeste hightechbedrijven erg sterk, maar in absolute cijfers blijft dat inderdaad vaak beperkt. Het is de kunst een toepassing voor de technologie te vinden in de meer klassieke sectoren. Als dat lukt, ontstaat er veel meer werkgelegenheid en bestaat het bedrijf uit veel meer dan onderzoeksactiviteiten. Ik ben bijvoorbeeld nauw betrokken bij het onderzoek naar printbare fotovoltaïsche cellen, die onder meer in zonnepanelen zitten. Stel dat onderzoekers een manier vinden om die cellen te integreren in ruiten, dan zouden de ramen van een huis elektriciteit kunnen produceren. Dan is er veel meer toegevoegde waarde, want dat geeft een impuls aan de maakindustrie en bijvoorbeeld de plaatsers van ramen. Zo blijft het niet beperkt tot een kleine groep van erg hooggeschoolde werknemers.”

De overheid probeert innovatie en onderzoek bij bedrijven aan te moedigen. In hoeverre zijn die initiatieven effectief?

BIJNENS. “Een hoop maatregelen zijn echt een troef. Het fiscale voordeeltarief voor inkomsten uit octrooien werkt bijvoorbeeld goed. Dat is geen druppel op een hete plaat. De innovatiesteun is wel erg versnipperd. Er zijn veel overheidsinitiatieven, die allemaal met goede bedoelingen opgericht zijn. Grote bedrijven vinden daar wel hun weg, maar kmo’s verdwalen vaak in dat kluwen. Het klimaat is wel al veranderd. In de VS waren bedrijven met minder dan 1000 werknemers in 2008 goed voor 24,1 procent van alle investeringen in onderzoek. Dertig jaar geleden was het overwicht van de grote bedrijven nog veel groter. In 1981 werd 70,7 procent van het industriële O&O uitgevoerd door bedrijven met meer dan 25.000 werknemers, in 2008 namen die multinationals nog slechts 34,7 procent voor hun rekening.

“Het is ook niet nodig voor iedere technologie een apart centrum uit te bouwen. Vlaanderen is bijvoorbeeld erg sterk in beeldtechnologie. Met Barco hebben we een wereldspeler. Het zou al veel helpen mochten we daar trotser op zijn en dat ook aan andere mensen vertellen. Nederlanders kunnen dat veel beter. Als een buitenlander ons vraagt waar België voor bekendstaat, hebben we het spontaan over frieten, bier en chocolade, terwijl we het zouden moeten hebben over onze biotechindustrie, onze lasertechnologie en al die andere sectoren waarin we vooraan staan.”

ROELAND BYL EN STIJN FOCKEDEY, FOTOGRAFIE DEBBY TERMONIA

“België doet vaak het moeilijke werk en een ander land loopt er dan mee weg”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content