‘Theater mag ergens over gaan’

Zeg nooit tegen Oda Van Neygen dat jeugdtheater minder goed is dan volwassenentheater. De stichtster van het jeugdtheater Bronks in Brussel gaat met pensioen.

Oda Van Neygen (65) was 37 jaar het gezicht van het jeugdtheater in Brussel, eerst als medewerker van de Beursschouwburg en sinds 1991 als artistiek leider van Bronks, haar eigen huis. Ze zette het betere jeugdtheater in Vlaanderen op de kaart en gaf al heel vroeg kansen aan jonge artiesten als Pascale Platel, Dimitri Leue, Steven Van Herreweghe en Olympique Dramatique, die uitgroeiden tot gevestigde namen in de Vlaamse theaterwereld. Vandaag gaat ze met pensioen en neemt ze afscheid van haar levenswerk.

Dat ze een pionier van het Vlaamse jeugdtheater zou worden, stond niet in de sterren geschreven. Als kind kreeg ze nauwelijks cultuur mee. “Ik zag één operette, wat eigenlijk niet mocht van mijn vader. Op mijn veertiende ging ik in Brussel stiekem kijken naar L’homme de Rio met Jean-Paul Belmondo. Mijn ouders dachten dat ik bij de jeugdbeweging was.” Ze wilde iets doen met film, maar ze mocht alleen studeren voor verpleegster of voor onderwijzeres. Ze koos voor het laatste. “Ik heb vier jaar lesgegeven in het tweede leerjaar. Ik liet de kinderen veel vrijheid. Als ze een uur hadden gewerkt, mochten ze even spelen of zongen we een liedje. In de andere leerjaren kon dat niet. Daarom ben ik uit het onderwijs gestapt.”

Hoe bent u dan in het jeugdtheater terechtgekomen?

ODA VAN NEYGEN. “In de jaren dat ik studeerde en werkte, ontdekte ik volop het culturele leven in Brussel. Op zekere dag ging ik als vriendendienst het archief ordenen van Jari Demeulemeester, die toen artistiek leider van de Beursschouwburg was. Ik ontdekte daar documentatie over het jeugdtheater in Nederland. Dat boeide me. In die tijd was het aanbod in Vlaanderen nog heel beperkt. De voorstellingen die volwassenengezelschappen zoals het Mechels Miniatuur Teater en Arca voor kinderen maakten, bevielen me niet echt. Ik werd aangeworven bij de Beursschouwburg om de schoolvoorstellingen van die gezelschappen te begeleiden. Tegelijk mocht ik prospectie doen in Nederland. De producties die ik interessant vond, haalde ik naar Brussel.

“Gaandeweg is die werking almaar uitgedijd. Ik organiseerde een programmering voor kinderen op zondagnamiddag, ging in Vlaanderen op zoek naar jonge gezelschappen, zette eigen producties op, gaf workshops voor leerkrachten. Dat liep goed, tot Paul Corthouts in 1991 directeur van de Beursschouwburg werd. Hij wilde die jeugdprogrammering eruit. Ik was 41, zwanger en stond op straat. Dat jaar heb ik Bronks opgericht.

“Het begin was heel moeilijk. Ik kreeg een subsidie van 30.000 euro van minister van Cultuur Hugo Weckx. Met het geld dat ik had, heb ik een zakelijk leider aangesteld. Het eerste jaar werd ik niet betaald.”

U hebt met Bronks zeventien jaar rondgezworven door Brussel.

VAN NEYGEN. “Het was slopend om voortdurend op zoek te moeten gaan naar locaties voor onze producties. Sinds 2009 hebben we onze vaste stek op de Varkensmarkt in Brussel. Dat is belangrijk: het publiek heeft een herkenningspunt nodig. Elk jaar maken we hier drie eigen producties. Daarnaast brengen we een twintigtal gastvoorstellingen en hebben we een uitgebreide educatieve werking.”

In de nieuwe seizoenbrochure zegt u: “Ik wil geen gemakkelijke, entertainende voorstellingen maken vanuit de houding ‘dat is wat het publiek wil’.” Moet een theatermaker dan niet tegemoetkomen aan het publiek?

VAN NEYGEN. “Helemaal niet. Op den duur weet je wel wat het publiek wil: je dist clichés op waarvan je weet dat je ermee scoort, en je bent klaar. Amusement dat het publiek meteen weer vergeet, heeft me nooit geïnteresseerd. Ik wilde voorstellingen maken die bij kinderen blijven hangen en die hen anders naar de wereld doen kijken. Een kind heeft een heel open blik, het wil voortdurend leren. Met theater — of met film of met kunst — kun je het aanspreken om nieuwe dingen te ontdekken en zelf creatief te worden. De nagesprekken die we organiseren, zijn geweldige momenten: kinderen hebben alles gezien, ze kunnen dialogen bijna woordelijk citeren.

“Tijdens het productieproces toetsen we de voorstelling wel geregeld af aan kinderen. We organiseren lezingen van de tekst of we doen try-outs. Maar artistiek deed ik geen toegevingen.”

Wij!/zij!, uw eerste huisproductie van dit seizoen, ging over de gijzeling in de Russische stad Beslan tien jaar geleden, waarbij 186 kinderen omkwamen. Schrikken zulke onderwerpen kinderen niet af?

VAN NEYGEN. “Het zoontje van Carly Wijs, die de voorstelling schreef en regisseerde, had op televisie beelden gezien van de gijzeling in het Westgate-winkelcentrum in Nairobi. Het trof haar dat hij daar heel afstandelijk over vertelde. Dat heeft ze verwerkt in haar stuk — zonder dat er geweld in te zien is. Kinderen komen in contact met geweld, of je het wilt of niet, maar ze kijken daar op een heel andere manier tegenaan dan volwassenen. De nagesprekken bewijzen dat ze openstaan voor zulke onderwerpen: ze leggen verbanden met Islamitische Staat en andere oorlogen, of met de onrechtvaardigheid die ze zelf ondervinden.

“Kinderen hebben interesse voor de wereld om hen heen. Je hoeft hen niet alleen vrolijke dingen te geven. Wat voor zin heeft het alleen theater te maken over gezinnen die gelukkig zijn? Over geluk ben je snel uitgepraat. Theater mag ergens over gaan. Je moet aan het kind wel de hoop geven dat het verhaal goed kan eindigen.”

U vindt dat het kinder- en jeugdtheater evenwaardig is aan het volwassenentheater.

VAN NEYGEN. “Zeker. Veel regisseurs en gezelschappen die theater voor kinderen maken, maken trouwens ook theater voor volwassenen. Denk maar aan Pascale Platel, Benjamin Verdonck, Raven Ruëll, Joris Van den Brande en Olympique Dramatique.”

Toch krijgt het kinder- en jeugdtheater veel minder aandacht. Stoort u dat?

VAN NEYGEN. “Ja. Ik weet niet waar dat vooroordeel vandaan komt. Misschien associëren volwassenen het kindertheater nog altijd met de vrolijke sprookjes waar ze in hun jeugd naar gingen kijken.

“Dat heeft ook financiële consequenties. Het kost evenveel om een productie te maken voor kinderen als voor volwassenen, maar voor een kindervoorstelling kan een gezelschap doorgaans maar een uitkoopsom van 1500 à 1800 euro vragen. Voor een voorstelling voor volwassenen hebben organisatoren 3000 à 4000 euro over. Bovendien krijgt kindertheater ook nog eens minder subsidies en liggen de ticketprijzen veel lager.”

Bronks organiseert ook ateliers waar kinderen zelf theater kunnen maken.

VAN NEYGEN. “Een kind krijgt veel meer inzicht in theater als het zelf op een podium kan staan. De ateliers hebben een enorm succes. We moeten zelfs kinderen weigeren, want we beperken de groepjes tot twaalf, onder begeleiding van een docent. We proberen ook allochtone kinderen te bereiken. We gaan naar de scholen om ons voor te stellen. We nodigen hen uit om naar onze ateliers te komen.”

Bronks heeft een erg actieve buurtwerking. Waarom doet u dat?

VAN NEYGEN. “Bronks is geen huis voor de Vlamingen alleen, we zijn er voor iedereen in Brussel. Ik vind het ook belangrijk dat we aanvaard worden door de buurt. De meeste mensen die hier wonen, zijn van allochtone afkomst. We doen projecten met de verenigingen en stimuleren buurtbewoners om voorstellingen bij te wonen. Dat doen ze ook, maar nog te weinig.

“We hebben ook goede contacten met de Franstalige instellingen in Brussel. We wisselen voorstellingen uit met La Montagne Magique, het Franstalige jeugdtheater in de stad. Het gaat eindelijk goed tussen de Franstalige en de Vlaamse instellingen in Brussel. Door toedoen van voormalig minister van Cultuur Joke Schauvliege (CD&V) en haar Franstalige collega Fadila Laanan (PS) hebben de Vlaamse en de Franstalige Gemeenschap een cultureel verdrag gesloten. Dat heeft jammer genoeg nog altijd geen inhoud. Hopelijk gebeurt daar iets mee.”

Minister van Cultuur Sven Gatz (Open Vld), die voor zijn politieke comeback in uw raad van bestuur zat, heeft de subsidie van Bronks gekort met 7,5 procent. Hoe lastig is dat?

VAN NEYGEN. “Dat is waanzinnig veel. Het budget dat we verliezen, komt overeen met de kostprijs van één eigen productie. Mijn opvolgers (Veerle Kerckhoven en Marij De Nys, nvdr) staan voor een zware opgave. Ik hoop dat Sven Gatz die beslissing nog herziet.

“Maar terwijl heel wat cultuurhuizen moeten besparen, verneem je ook dat de nieuwe Vlaamse regering in Ruisbroek een mastodont van een cultuurcentrum wil bouwen. In de buurt liggen voldoende cultuurcentra die heel goed werken. De mensen in de Brusselse Rand hebben dat niet nodig. Waar moet het geld vandaan komen voor al die prestigieuze producties? Totaal onbegrijpelijk.”

Het systeem van de cultuursubsidies staat weer ter discussie. Hebt u het daar moeilijk mee?

VAN NEYGEN. “Ja, want je kunt geen theater maken zonder subsidies. Een instelling als Bronks kan haar eigen inkomsten moeilijk optrekken. In het kleuter- en het lager onderwijs is er de maximumfactuur (een maximaal bedrag dat scholen aan de ouders mogen aanrekenen, nvdr). De tarieven voor schoolvoorstellingen kunnen we dus niet zomaar verhogen, anders blijven scholen weg. Schoolvoorstellingen vinden we heel belangrijk: voor veel kinderen is dat hun enige kennismaking met theater. Voor de voorstellingen op zondag betaalt een kind 7 euro, een volwassene 10 euro. Als we die prijzen verhogen, wordt een namiddag theater voor een gezin met twee of drie kinderen wel erg duur.”

Jo Libeer, de gedelegeerd bestuurder van Voka, stelde in De Standaard dat Vlaanderen wel internationaal erkend toptalent heeft — zoals Anne Teresa De Keersmaeker, Jan Fabre en Josse De Pauw — maar dat daar geen jong talent meer bij komt. “Werken de structuren en de subsidies te log?”, vraagt Libeer zich af. Heeft hij gelijk?

VAN NEYGEN. “Nee. Als je het overlaat aan de markt, kiezen organisatoren vooral voor de bekende namen. Subsidies zijn noodzakelijk om talent te ontwikkelen. Je kunt als jonge theatermaker wel een idee op papier zetten op je zolderkamertje, maar om een voorstelling te maken heb je een locatie nodig. Er moeten dus instellingen zijn die middelen hebben om die talenten op te vangen. Wij worden voortdurend benaderd door jonge artiesten met de vraag of ze bij Bronks mogen komen repeteren. Geregeld heb ik zulke mensen kansen gegeven. Zo ging het vroeger ook. Anne Teresa De Keersmaeker is al heel vroeg opgepikt door de Beursschouwburg om er haar eerste productie te maken. Dat was dus mogelijk door subsidies. Ook Jan Fabre en Josse De Pauw kregen daar al vroeg een podium.

“Bovendien spelen niet alleen die grote namen in het buitenland, ook gezelschappen als tg Stan, Comp. Marius, Peeping Tom en SKaGeN doen dat. Ik kan een lange lijst van jonge, beloftevolle theatermakers maken.”

U gaat met pensioen. Hoe gaat u het zwarte gat ontwijken?

VAN NEYGEN. “Op mijn vijftiende wilde ik iets doen met film. Dat mocht niet van mijn vader. Dat wil ik nu goedmaken. Ik volg ook fotocursussen en ik ga mijn archief ordenen. Zolang ik maar niet thuis hoef te zitten. Want daar word ik gek.”

Op 7, 8 en 9 november organiseert Bronks zijn internationaal jeugdtheaterfestival Export/Import. Info: www.bronks.be.

WIM VER ELST, FOTOGRAFIE PAT VERBRUGGEN

“Kinderen hebben alles gezien, ze kunnen dialogen bijna woordelijk citeren”

“Een instelling als Bronks kan haar eigen inkomsten moeilijk optrekken”

“Subsidies zijn noodzakelijk om talent te ontwikkelen”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content