TEWERKSTELLING. Het recept voor 75.000 nieuwe jobs
Twee jonge Leuvense ekonomen prezenteren een voor België unieke studie. Op basis van gegevens van individuele bedrijven schatten zij de impact van de loonkost op de tewerkstelling hoog in. Ondertussen blijkt het met het niveau van onze loonkost goed fout te zitten.
Waarom eten de mensen minder aardappelen als de prijs ervan stijgt ? Hoe kon het roemruchte Opec-kartel op goed tien jaar tijd gedecimeerd worden van een dominante faktor in de wereldekonomie tot een irrelevant groepje van kibbelende spitsbroeders ? Het antwoord op beide vragen is hetzelfde : omdat de vraag naar een produkt daalt als de prijs stijgt.
In onze moderne maatschappij overheerst een soort aangeboren aversie om in die termen te denken over tewerkstelling en vraag naar arbeid. Een mens is iets anders dan een aardappel of een vat ruwe olie. Helaas kan deze mentale tegenstand niets veranderen aan de realiteit. En die is dat de vraag naar arbeid onherroepelijk terugloopt als de prijs van arbeid sterker stijgt dan de reële produktiviteitsgroei toelaat.
Massa’s ekonomen, politici en vakbondsmensen hebben zich al in alle mogelijke en onmogelijke bochten gewrongen om deze cruciale realiteit inzake de nijpende werkloosheidsproblematiek te ontzenuwen. Van Joep Konings en Filip Roodhooft, twee jonge ekonomen verbonden aan de fakulteit Ekonomie van de KU-Leuven, krijgen ze lik op stuk en dit via een voor België unieke studie (*). De hoofdkonklusie van hun verhaal luidt dat verlaging van de loonkost met 10 % op 1 à 2 jaar 66.000 tot 78.000 nieuwe banen oplevert. Anders uitgedrukt : de loonelasticiteit, dit is de mate waarin de tewerkstelling reageert op een verandering in de loonkosten met 10 %, ligt tussen de 7,5 % en de 8 %.
BEDRIJFSCIJFERS.
Wat is er dan zo uniek aan dit Leuvens onderzoek ? De traditionele studies inzake loonelasticiteit zijn puur makro-ekonomisch. Dit wil zeggen dat tijdreeksen inzake tewerkstelling en/of werkloosheid en inzake de evolutie van de loonkost aan elkaar gerelateerd worden via allerhande schattingsmetodes. Voert men deze oefening uit voor een periode van bijvoorbeeld 20 jaar op basis van kwartaalgegevens, dan beschikt men dus over 80 waarnemingen, een relatief beperkt aantal om tot statistisch echt betekenisvolle resultaten te komen.
Konings en Roodhooft gooiden het in hun studie over een kompleet andere boeg en zochten hun heil in ondernemingsgegevens. Joep Konings : “Onze basisgegevens komen uit de balanscentrale van de Nationale Bank. Voor alle bedrijven met meer dan 50 werknemers hebben we voor de jaren ’91, ’92 en ’93 de gegevens inzake evolutie van de tewerkstelling en van de loonkost op een rij gezet. Dit betekent dat we met 9000 waarnemingen hebben kunnen werken, namelijk 3000 observaties in elk van de drie jaren. “
De op die manier bekomen resultaten mogen ronduit spectaculair worden genoemd. Op basis van de klassieke, makro-ekonomische tijdreeksanalyses was er immers een consensus gegroeid onder ekonomen dat een loonkostdaling met 10 % de tewerkstelling op korte termijn met een 2 % verhoogt, terwijl het effekt op langere termijn zich in de vork van 4 % tot 6 % zou situeren.
De Leuvense ekonomen vegen deze cijfers van tafel en komen op een termijn van 1 à 2 jaar met een loonelasticiteit tussen 7,5 en 8 %. Filip Roodhooft : “Eigenlijk mogen deze resultaten ons niet verbazen. Ze sluiten niet alleen goed aan bij de ekonomische teorie, maar ook en vooral bij de resultaten van soortgelijke mikro-ekonomische onderzoeken die onder andere in Engeland en de VS werden uitgevoerd. “
Dank zij hun basisgegevens kunnen beide onderzoekers in hun analyse verdergaan dan het naar voren schuiven van één globaal cijfer voor het geheel van de ekonomie. Zoals blijkt uit bijgaande tabel (Jobs à la carte) kunnen ze loonelasticeit gedifferentieerd berekenen per sektor en per regio. Zo zou een loonkostdaling met 10 % zich in de provincie Namen vertalen in een tewerkstellingsaanwas met 9,8 %, terwijl in de provincie Luxemburg het effekt zich beperkt tot 2,3 %. Op het vlak van de sektoren, is in de belangrijkste dienstenbranches de tewerkstellingsimpact het meest uitgesproken. Gezien het weinig verfijnde karakter van de sektorale opdeling waarschuwen de auteurs er wel voor om die sektorelasticiteiten met het nodige voorbehoud te bekijken.
WERK AAN DE WINKEL.
Voor Joep Konings en Filip Roodhooft staat het vast dat deze studie de komende maanden nog moet uitmonden in flink wat bijkomend onderzoeksmateriaal. Joep Konings : “Als we er even van uitgaan dat de loonkostdaling met 10 % via een inkrimping van de patronale bijdrage zou moeten worden gerealizeerd, dan praten we hier wel over een prijskaartje op korte termijn voor de overheid van afgerond 120 miljard frank. 66.000 tot 78.000 nieuwe jobs geven echter ook aanleiding tot zogenoemde terugverdieneffekten zoals minder werkloosheidsuitkeringen, meer belastingontvangsten en meer koopkracht. De berekening van deze terugverdieneffekten staat bovenaan onze agenda. “
Een ander element voor verder onderzoek betreft het feit dat de gebruikte steekproef slaat op iets meer dan 50 % van de Belgische bedrijven. Filip Roodhooft : “De kleinere bedrijven vielen dus als groep buiten onze studie. Er is nogal wat fragmentaire evidentie om te geloven dat het hier om een dynamische groep van bedrijven gaat inzake jobkreatie. Dat zouden we dus ook in kaart moeten brengen om een betrouwbaar totaalbeeld te krijgen van de samenhang tussen loonkost en tewerkstelling. “
JOHAN VAN OVERTVELDT
(*) J. Konings en F. Roodhooft, Wat is het effekt van lagere loonkosten op de vraag naar arbeid in Belgische ondernemingen ?, Licos, Fetew, KU-Leuven, 1995, beleidsnota nr. 1.
FILIP ROODHOOFT EN JOEP KONINGS (KUL) Verlaging van de loonkost met 10 % levert op 1 à 2 jaar 66.000 tot 78.000nieuwe banen op.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier