Te weinig jongeren voor te veel ouderen
Over tien jaar is meer dan 25% van de Europese bevolking ouder dan 65. De pensioenen zoals we die vandaag kennen, worden dan helemaal onbetaalbaar. Maar wat komt er in de plaats?
De feiten zijn bekend. Tegen 2010 is een kwart van de Europeanen ouder dan 65. In Duitsland en Italië zal dat cijfer zelfs oplopen tot meer dan 30%. Twintig jaar later zullen 65-plussers de helft van de bevolking vertegenwoordigen in die twee lidstaten; in de andere landen wordt dat 40%.
Als we deze groep een pensioen willen geven dat in verhouding staat tot wat de overheid nu geeft, moet tot 20% van het bruto binnenlands product (BBP) hieraan worden besteed, of het dubbele van nu. Dat kan niet omdat de steeds kleinere groep van werkende belastingbetalers zoiets niet aankan (in Italië zouden de bijdragen stijgen tot 44% van het brutoloon), omdat het de kosten van de bedrijven doet oplopen en de concurrentiepositie van de Europese ondernemingen in gevaar brengt. Er zijn te weinig jongeren voor te veel ouderen en een nieuwe migratiegolf, die het gemiddeld kinderaantal opnieuw zou kunnen opvoeren tot boven het cijfer 2, nodig om in de vervanging te voorzien, zit er niet in.
Een alternatief is langer werken. Omdat we met brugpensioenen en andere systemen van vervroegde uitdiensttreding de gemiddelde pensioenleeftijd overal in Europa een stuk onder de wettelijke norm hebben gebracht in een poging de jeugdwerkloosheid aan te pakken, zouden we nu extra lang aan de slag moeten blijven om het geld beschikbaar voor pensioenen op peil te houden. De Duitsers zouden – zo werd becijferd – negen jaar extra de kar moeten trekken.
Beginnen sparen.
De marketinggoeroes hebben de 50-plussers (met geld) het etiket tweede jeugd meegegeven, maar iedereen weet dat er sleet op zit en dat er extra kosten zijn. Het vooruitzicht om tot 75 jaar in het getouw te blijven is niet erg aantrekkelijk, al wordt de kans dat we de volle termijn van 65 jaar moeten uitdoen, met de dag groter. Als men 25% en meer van zijn kiespubliek niet ongelukkig wil maken en de kleinere groep werkenden niet bovenmatig wil belasten, moet men nu beginnen sparen. Dat doen de meeste lidstaten niet, want ze financieren de pensioenuitgaven met de inkomsten van hetzelfde jaar. Nederland, Denemarken en Groot-Brittannië doen dit veel minder. Zij besteden 6% of minder van het bruto binnenlands product aan pensioenen. In Nederland heeft dit zeker niet te maken met de lage uitkeringen, maar wel met het grote aandeel van de bijdrage die hierin door de bedrijfspensioenfondsen wordt geleverd. Aangezien de krekel-lidstaten dieper in de overheidspot zullen moeten grijpen en de mier-landen meer ruimte krijgen om het geld anders te besteden, krijgt men ook spanningen in de club van de EMU-landen ( Economische & Monetaire Unie) die zich dienen te houden aan de strikte regels van uitgaven en overheidsschuld.
De enige uitweg is het aanleggen van reserves in deze periode van economische voorspoed en het stimuleren van bedrijfs- en privé-bijdragen. Nederland kan bogen op een erg goed uitgebouwd stelsel van pensioenvorming op ondernemingsvlak. In Duitsland, Italië en Spanje is dit vrijwel onbestaande. De invloed van het persoonlijk pensioensparen is eveneens sterk verschillend in de lidstaten. Dat heeft veel, zoniet alles te maken met de fiscale regeling die ze hebben uitgewerkt voor zowel de bedrijfssystemen als de particuliere bijdragen in pensioenfondsen.
Nood aan harmonisering.
Vanwege de gelijklopende problematiek inzake de financiering van de pensioenen en de noodzaak voor pensioenfondsen om Europees te kunnen werken, is er dringend nood aan een harmonisatie van de stelsels. Op fiscaal vlak betekent dit dat een overeenkomst moet worden gevonden: wil men de bijdragen, dan wel de uitkeringen belasten en voor de pensioenfondsen al dan niet de opbrengsten uit beleggingen? Met de huidige verschillen zou iemand die uitkijkt aftrekbare bedragen kunnen sparen in de ene lidstaat en de uitkeringen belastingvrij kunnen optrekken in een andere.
De European Round Table, een denktank van Europese industriëlen, wil in alle lidstaten actief de persoonlijke bijdragen en de bedrijfspensioenen stimuleren. In dit laatste geval is er een rol voor de sociale partners, zowel wat betreft het opzetten als het beheren ( zoals een goede huisvader) van de fondsen. Dit kan alleen een succes worden als er voldoende flexibiliteit bestaat voor de overdracht van bijdragen en zekerheid van behoud van rechten, ook voor werknemers die slechts een korte tijd in dienst blijven. De bestaande stelsels willen vooral de trouwe werknemers belonen, wat in een economie die flexibiliteit predikt niet aangewezen is.
Versoepelen.
De Europese Commissie heeft met het groenboek Naar een Europese eenheidsmarkt voor aanvullende pensioenen de aanzet gegeven tot wederzijdse erkenning van pensioenfondsen en de mogelijkheid om zonder problemen te participeren in buitenlandse fondsen. Dit zal leiden tot de creatie van een Europese markt. Om die optimaal te laten functioneren ten voordele van de pensioenspaarders is het nodig de greep van de overheid en de beperkingen op beleggingen te versoepelen.
Maar dat alles duurt nog even en wil men het systeem betaalbaar houden, dan zal de overheid niet anders kunnen dan minder vrijgevig zijn, zowel wat betreft de omvang als de hoogte van de pensioenrechten. Zij zal de bodem blijven leggen in het stelsel, maar ondertussen de ruimte moeten scheppen voor aantrekkelijk pensioensparen zowel binnen als buiten de ondernemingen. De tijd dringt en er komt budgettaire ruimte. Gewoontegetrouw denkt ze dan aan uitdelen. Maar, met het pensioen voor ogen, zou ze nu misschien eens kunnen denken aan sparen.
huib crauwels
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier