Te korte bezwaartermijn?

In de nieuwe fiscale procedure beschikt de belastingplichtige slechts over drie maanden om bezwaar in te dienen. Dat blijkt, nu al, veel te kort te zijn.

De inkt van de wetten inzake de hervorming van de fiscale procedure is amper droog, en de problemen zijn al legio.

Op tal van studiedagen, en in tal van publicaties worden de nieuwe wetten zorgvuldig tegen het licht gehouden en tot in de kleinste details geanalyseerd. Het resultaat is bedroevend. De nieuwe wetgeving vertoont zoveel gebreken dat nu al hardop gezegd wordt dat reparatiewetgeving dringend nodig zal zijn.

Een van de gebreken betreft de bezwaartermijn. Men weet dat in de nieuwe procedure geopteerd is voor een uiterst korte bezwaartermijn.

In de bestaande fiscale procedure loopt de termijn om een bezwaarschrift in te dienen tot 30 april van het jaar dat volgt op het jaar waarin de belasting gevestigd is; zonder dat die termijn minder mag bedragen dan zes maanden vanaf de datum van het aanslagbiljet, of vanaf de kennisgeving van de aanslag. De bezwaartermijn bedraagt dus minimaal zes maanden en maximaal zestien maanden (want in de veronderstelling dat de aanslag in het begin van het jaar gevestigd wordt, loopt de bezwaartermijn gedurende heel dat jaar tot en met 30 april van het daaropvolgende jaar). Tijd genoeg dus om de aanslag in alle rust te bekijken en desnoods door een belastingspecialist te laten onderzoeken.

DRASTISCH.

Vanaf het aanslagjaar 1999 verandert dit drastisch. In de nieuwe fiscale procedure, die op het gebied van het bezwaar in werking treedt met ingang van het aanslagjaar 1999, wordt de bezwaartermijn sterk ingekort. Hij zal nog slechts drie maanden bedragen. Drie maanden, vanaf de verzending van het aanslagbiljet, of – als de belastingplichtige het aanslagbiljet niet ontvangen heeft – vanaf de kennisgeving van de aanslag (op een andere wijze dan bij wijze van het aanslagbiljet).

Vanwaar die korte bezwaartermijn? Kennelijk is dat de prijs die de belastingplichtige moet betalen voor een drastische inkorting van de hele bezwaarprocedure.

Op dit ogenblik is de belastingadministratie aan geen enkele termijn gebonden om een beslissing te nemen over een bezwaarschrift. Vandaar dat men het in de praktijk moet meemaken dat bezwaarschriften soms vele jaren op het bureau van de gewestelijke directeur blijven liggen, zonder dat een beslissing genomen wordt.

TWEE.

Bij de voorbereiding van de nieuwe fiscale procedure was men aanvankelijk niet geneigd om daar veel aan te veranderen. De belastingadministratie eiste voor zichzelf nog altijd een lange termijn op om over de bezwaarschriften te kunnen beslissen. Twee jaar leek aanvankelijk een absoluut minimum.

Tegen dat voornemen is fel protest gerezen. Door de inkohiering van de belasting creëert de belastingadministratie voor zichzelf een uitvoerbare titel op basis waarvan zij een aantal invorderingsmaatregelen kan nemen. Als de periode waarover de belastingadministratie beschikt om over een bezwaarschrift uitspraak te doen, minstens twee jaar moet bedragen, betekent dit ook dat de belastingplichtige heel die tijd in de onmogelijkheid verkeert om de aanslag voor te leggen aan een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Dat daar ongelukken van kunnen komen, is in het verleden meer dan eens bewezen.

REFLEX.

De (nieuwe) minister van Financiën heeft dan ook de juiste reflex gehad, toen hij voorstelde om de bezwaarprocedure sterk in te korten: in de definitief door het parlement goedgekeurde versie krijgt de belastingadministratie nog welgeteld zes (soms negen) maanden tijd. Als de directeur binnen die korte periode geen beslissing heeft genomen, moet de belastingplichtige (met ingang van het aanslagjaar 1999) niet meer wachten: hij kan de betwisting na afloop van die termijn onmiddellijk voorleggen aan de nieuw geïnstalleerde fiscale rechtbanken van eerste aanleg.

Maar blijkbaar heeft die toegeving een prijs. En heeft men geredeneerd dat een inkorting van de termijn waarbinnen de administratie geacht wordt een beslissing te nemen, gepaard moet gaan met een drastische inkorting van de termijn waarover de belastingplichtige beschikt om bezwaar in te dienen.

De bezwaartermijn die de minister aanvankelijk voorstelde was wel heel kort: twee maanden. Dezelfde termijn waarover de belastingplichtige beschikt om de belasting te betalen. Na wat over en weer gepraat is dan beslist om de bezwaartermijn vast te stellen op drie maanden. En die termijn is ook door het parlement, zonder tegenspartelen goedgekeurd.

BESEF.

Nu, amper enkele weken later, groeit het besef dat deze termijn veel te kort is, en dat heel wat belastingplichtigen daarvan het slachtoffer dreigen te worden.

Op het eerste gezicht is drie maanden weliswaar een zee van tijd. Maar trek daar bijvoorbeeld de zomervakantie van af, dan rest er al heel wat minder tijd. Daar komt bij dat veel belastingplichtigen zich niet noodzakelijk bewust zijn van een mogelijke betwisting. Het aanslagbiljet valt in de brievenbus, ogenschijnlijk is er niets aan de hand; maar achteraf, bijvoorbeeld op het ogenblik dat het aanslagbiljet al dan niet toevallig in handen komt van een belastingdeskundige, blijkt dat men de belastingaangifte verkeerd heeft ingevuld, of dat de belastingadministratie een betwiste toepassing heeft gemaakt van een of andere belastingmaatregel. Op dat ogenblik zal de bezwaartermijn van drie maanden meestal al verstreken zijn, en zal de belastingplichtige in de kou blijven staan (tenzij hij nog gebruik kan maken van de procedure van de ambtshalve ontheffing, maar die is, qua toepassingsgebied, veel minder ruim dan de bezwaarprocedure).

BROEKZAK.

Aan de belastingplichtige moet een voldoende termijn gelaten worden, om zich bewust te worden van het feit dat er zich misschien een probleem heeft voorgedaan. Van de gemiddelde belastingplichtige mag immers niet verwacht worden dat hij de fiscale wetgeving als zijn broekzak kent. Integendeel, een faire belastingprocedure moet van de tegenovergestelde hypothese uitgaan, en mag de belastingplichtige niet afstraffen omdat hij het probleem niet onmiddellijk heeft ingezien.

Korte termijnen zijn alleen aanvaardbaar als de problemen bekend zijn. Als van de belastingadministratie gevraagd wordt om – in de regel – binnen zes maanden uitspraak te doen over een bezwaarschrift, dan is dat volkomen terecht: de belastingadministratie kent het probleem immers vanaf het ogenblik waarop het bezwaarschrift wordt ingediend. Van haar wordt dan alleen nog gevraagd dat zij de nodige maatregelen neemt om het gesignaleerde probleem snel en efficiënt te onderzoeken en af te handelen.

Als de belastingplichtige een aanslagbiljet ontvangt, dan weet hij alleen hoeveel belasting hij moet (bij-)betalen. Niet hoeveel conflictstof er onder die belasting schuilgaat. Dat moet hij allemaal zelf ontdekken.

DRIE.

Ter vergelijking: de belastingadministratie beschikt over minstens drie jaar om elke belastingaangifte te controleren (en dus om op zoek te gaan naar conflictstof). Waarom wordt de belastingplichtige dan niet dezelfde termijn gegund om een bezwaarschrift in te dienen? Nog ter vergelijking: op het gebied van de BTW beschikt de belastingplichtige in de oude procedure over vijf jaar, en in de nieuwe procedure over drie jaar om “teruggaaf” van de belasting te vorderen. Waarom is dat dan op het gebied van de directe belastingen niet het geval?

HOOP.

De hoop is dan ook (bij velen) dat het nieuwe parlement alsnog het initiatief neemt om de bezwaartermijn (opnieuw) te verlengen naar een aanvaardbare termijn. Zolang dat niet gebeurd is, kan men de belastingplichtigen alleen maar aanraden om heel voorzichtig te zijn. Aanslagen die straks, voor het aanslagjaar 1999 in de brievenbus vallen, zijn meteen onderworpen aan de nieuwe regeling. Dit wil zeggen dat de bezwaarschriften binnen drie maanden moeten worden ingediend.

Een strohalm: zoals in de oude procedure, kan men ook in de nieuwe procedure een oorspronkelijk ingediend bezwaarschrift nadien nog onbeperkt aanvullen met nieuwe bezwaren; dit zolang de gewestelijke directeur nog geen beslissing genomen heeft.

SCHUT.

Wie vreest door de nieuwe, korte bezwaartermijn van drie maanden voor schut te worden gezet, doet er derhalve goed aan in ieder geval bezwaar in te dienen binnen de termijn van drie maanden en dit tegen gelijk welk detail van de aanslag dat hem betwistbaar lijkt. Hij kan dan het aanslagbiljet nadien nog verder bestuderen of door belastingspecialisten laten onderzoeken: als er dan nog nieuwe problemen opduiken, kunnen die nog zonder problemen aan het bezwaarschrift worden toegevoegd, ook als de termijn van drie maanden inmiddels verstreken is.

Dat de belastingadministratie op deze manier misschien nog meer dan voorheen overstelpt zal worden met bezwaarschriften, kan alleen maar een bijkomend argument zijn (voor de toekomstige regering en parlement) om de belastingplichtige opnieuw een behoorlijke bezwaartermijn (van meer dan drie maanden) te gunnen.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content