Sterker gemotiveerd

De fiscus zal in de toekomst moeten motiveren waarom hij geen rekening houdt met de opmerkingen van de belastingplichtige op een bericht van wijziging.

Vorige week is in deze kolommen de vraag gesteld in welke mate de belastingadministratie verplicht is om het opleggen van belastingverhogingen vooraf aan te kondigen en te motiveren. Het antwoord luidde dat de fiscale wet zelf niet uitdrukkelijk in een motiveringsverplichting van belastingverhogingen voorziet. Maar dat die verplichting wel kan worden afgeleid uit de wet van 29 juli 1991 die in het algemeen (en dus niet alleen op fiscaal gebied) de verplichting oplegt om bestuurshandelingen uitdrukkelijk te motiveren.

Niemand betwist dat deze laatste wetgeving ook op fiscaal gebied van toepassing is. Zelfs de fiscale administratie is het daarover eens. Dat blijkt uit een circulaire die zij een achttal jaar geleden aan deze wetgeving wijdde (cf. de circulaire van 27 juli 1992, gepubliceerd in het Bulletin der Belastingen, nr. 719, blz. 2187).

Maar daarmee zijn de problemen niet opgelost. Weliswaar erkent de administratie in deze circulaire dat de wetgeving inzake de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen tot gevolg heeft dat belastingverhogingen ook uitdrukkelijk gemotiveerd moeten worden. Maar in het veld blijken de belastingambtenaren zich daar niet altijd aan te houden. En de hoven van beroep zijn het onderling oneens over de vraag of die wetgeving nu wel of niet op belastingverhogingen van toepassing is.

Aangifte.

Welke fiscale bestuurshandelingen moeten nog worden gemotiveerd? In de hoger vermelde circulaire somt de administratie een aantal gevallen op die zich situeren in de sfeer van de vestiging van de belasting.

Zo zijn er bijvoorbeeld de beslissingen over een eventuele verlenging van de aangiftetermijn. In de personenbelasting moet de aangifte bij de administratie toekomen op de datum die op het aangifteformulier vermeld staat. Voor vennootschappen geldt dat de aangiftetermijn in principe niet korter mag zijn dan één maand te rekenen vanaf de goedkeuringsdatum van de jaarrekening, maar tegelijk ook niet langer dan zes maanden vanaf de datum waarop het boekjaar is afgesloten.

Op verzoek van de belastingplichtige kan de administratie evenwel een verlenging van de aanslagtermijn toestaan. Het spreekt voor zich dat een positieve beslissing niet gemotiveerd moet worden. Maar wat met een negatieve beslissing? Onder verwijzing naar de voormelde wet van 29 juli 1991 zegt de administratie dat een negatieve beslissing moet verwijzen naar de wettelijke bepaling waarop zij berust, en dat zij ook de motieven ter verantwoording moet vermelden.

Boeken.

Een ander geval betreft de bewaringsplicht inzake boeken en bescheiden. Elke belastingplichtige is, met het oog op de toepassing van de inkomstenbelasting, wettelijk verplicht alle boeken en bescheiden te bewaren die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen.

Deze verplichting geldt eveneens in de personenbelasting. In dit verband is het allicht interessant te noteren dat de wetgever de bewaringsverplichting ook uitdrukkelijk van toepassing heeft verklaard ten aanzien van de bescheiden die verband houden met eventuele bankrekeningen waarover particulieren in het buitenland beschikken. Een en ander houdt verband met de verplichting die enkele jaren geleden werd ingevoerd om op het aangifteformulier in de personenbelasting melding te maken van het eventueel bestaan van buitenlandse bankrekeningen. De wetgever heeft blijkbaar geoordeeld dat deze meldingsplicht gekoppeld moest worden aan een uitdrukkelijke verplichting om ook de bescheiden in verband met deze buitenlandse rekeningen te bewaren.

Plaats.

Waar moeten al deze boeken en bescheiden bewaard worden (niet alleen de bescheiden in verband met buitenlandse bankrekeningen, maar in het algemeen, alle bescheiden en boeken die noodzakelijk zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen)?

Volgens de wet moet de bewaring in principe gebeuren in de lokalen van de belastingplichtige. Maar ook hier kan deze laatste een afwijking aanvragen. Onder verwijzing naar de voormelde wet van 29 juli 1991 zegt de administratie dat een negatieve beslissing ook hier weer moet vermelden waarom het verzoek niet ingewilligd wordt.

Inlichtingen.

Als de adminstratie aan de belastingplichtige een vraag om inlichtingen stuurt, moet daar in beginsel binnen de maand op geantwoord worden. Derden moeten op een vraag om inlichtingen antwoorden binnen de termijn die door de administratie zelf wordt vastgesteld. Telkens geldt, dat de persoon aan wie de vragen gesteld worden, kan verzoeken dat de antwoordtermijn omwille van wettige redenen zou worden verlengd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het materieel gewoon niet mogelijk is om de gevraagde inlichtingen binnen de gestelde termijn te verstrekken.

Moet het nog gezegd dat een eventuele afwijzing van het verzoek ook hier gemotiveerd moet zijn? Hetzelfde geldt wanneer de belastingplichtige na een bericht van wijziging meer tijd vraagt om zijn antwoord te formuleren.

Wijziging.

En wat met het bericht van wijziging zelf? Als de administratie iets wil wijzigen aan een aangifte inzake inkomstenbelastingen die regelmatig werd ingediend, dan moet zij eerst een zogenaamd bericht van wijziging zenden. Dat dergelijk bericht gemotiveerd moet zijn, hoeft geen betoog. In het wetboek van de Inkomstenbelastingen staat immers uitdrukkelijk te lezen dat het bericht de redenen moet vermelden die de wijziging rechtvaardigen (art. 346 W.I.B. 1992).

Voor deze motiveringsverplichting hoeft men dus niet terug te vallen op de algemene wetgeving inzake de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen. De verplichting volgt hier uit de fiscale wet zelf.

Ambtswege.

Hetzelfde geldt als een belastingplichtige van ambtswege aangeslagen wordt. Als een belastingplichtige bijvoorbeeld geen aangifte indient, of zijn aangifte bijvoorbeeld laattijdig indient, dan loopt hij het risico op een aanslag van ambtswege. De administratie kan dan de aanslag vestigen op basis van de gegevens waarover zij beschikt, en de bewijslast wordt omgekeerd: het is dan niet langer aan de administratie, maar wel aan de belastingplichtige om het juiste bedrag van zijn inkomsten aan te tonen.

Vooraleer de administratie de aanslag van ambtswege wil vestigen, moet zij een kennisgeving van aanslag van ambtswege zenden. Die kennisgeving moet behoolijk gemotiveerd zijn. Deze motiveringsverplichting vloeit ook hier voort uit een uitdrukkelijke bepaling die in het wetboek van de Inkomstenbelastingen zelf te lezen staat (art. 351 W.I.B. 1992).

Antwoord.

Na het bericht van wijziging of na de kennisgeving van ambtswege, krijgt de belastingplichtige in principe een maand tijd om zijn opmerkingen in te brengen. De administratie zal vervolgens de aanslag vestigen.

Merkwaardig is dat zij daarbij hoegenaamd geen rekening moet houden met de opmerkingen van de belastingplichtige. Geen enkele wettelijke bepaling legt haar uitdrukkelijk op om te melden of zij wel of geen rekening wil houden met de geformuleerde opmerkingen, en ook niet waarom zij dat doet.

Het behoort weliswaar tot de gangbare praktijk dat de administratie een brief stuurt waarin zij aanduidt welk gevolg gegeven zal worden aan de geformuleerde opmerkingen. Meestal beperkt die brief zich evenwel tot een stijlformule, waaruit niet kan worden opgemaakt waarom de administratie de zienswijze van de belastingplichtige afwijst.

Bezwaar.

Maar er is beterschap op komst. Als de administratie niet meedeelt of zij wel of geen rekening wil houden met de opmerkingen van de belastingplichtige, en ook niet waarom zij zo reageert, dan is het uiteraard voor de belastingplichtige bijzonder moeilijk om uit te maken of het zin heeft om bezwaar in te dienen tegen de gevestigde aanslag. Het enige houvast is dan de aanslag zelf, die zoals men weet, niet echt een toonbeeld van duidelijkheid is.

De belastingplichtige moet op zicht van dat aanslagbiljet zelf uitzoeken of er met zijn opmerkingen rekening gehouden is, maar hij kan uiteraard uit de cijfers die op het aanslagbiljet vermeld staan, niet afleiden waarom dat in voorkomend geval niet is gebeurd.

Deze gang van zaken strookt niet met de moderne ideeën op het gebied van het behoorlijk bestuurlijk handelen. Daarover is blijkbaar ook de regering het eens. Want op haar initiatief wordt op dit ogenblik in het parlement een wetsaanpassing voorbereid die wel in een uitdrukkelijke motiveringsverplichting voorziet. Zodra de voorgestelde aanpassing wet zal zijn, zal de administratie uitdrukkelijk moeten vermelden met welke opmerkingen zij – na een bericht van wijziging, of na een kennisgeving van aanslag van ambtswege – geen rekening heeft gehouden, en zal zij ook de motieven moeten vermelden die haar beslissing rechtvaardigen.

jan van dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content