Stadions worden basis voor entertainment

Luc Huysmans senior writer bij Trends

In Brazilië wordt met man en macht gewerkt om de laatste voetbalstadions voor de Wereldbeker in gereedheid te krijgen. Ook België begint te beseffen dat infrastructuur de basis vormt voor een gezonde sportclub.

Ik zou niet zeggen dat het niet klaar is, maar het is zeker niet af.” Jérôme Valcke, secretaris-generaal van de wereldvoetbalbond FIFA, schuwde de newspeak niet amper een maand voor de start van de Wereldbeker voetbal. Het stadion waar hij het over had, het Itaquero in São Paulo, moet op 12 juni het decor worden voor de openingsmatch Brazilië-Kroatië.

Het is niet het enige stadion dat de organisatoren zorgen heeft gebaard. Omgewaaide kranen, ingestorte daken, timings die bijlange na niet werden gehaald, budgetten die hopeloos werden overschreden. En daarbovenop liefst acht doden bij de bouwwerken, van wie drie in het Amazonia-stadion in Manaus, een stadje midden in het regenwoud.

Lang niet al het geld dat het Zuid-Amerikaanse land nu besteedt aan de infrastructuur is weggegooid. In 2018 komen ook de Olympische Spelen naar Rio de Janeiro en omstreken, en de verbeterde luchthavens en wegeninfrastructuur komen de economische ontwikkeling zeker ten goede. De eindbalans is echter dat in plaats van de begrote 800 miljoen er 2,64 miljard euro werd besteed aan het (om)bouwen van de twaalf stadions; dat midden mei in Cuiaba, Curitiba, Porto Alegre en Manaus het werk nog niet volledig af was; en dat er ook nu weer ‘witte olifanten’ tussenzitten. Sommige stadions, zoals het 650 miljoen euro kostende complex in de hoofdstad Brasilia, zullen bij gebrek aan een thuisspelende topclub grotendeels ongebruikt blijven na afloop van de Wereldbeker.

Het wekt dan ook amper verbazing dat veel Brazilianen protesteren tegen de uitgaven in een land waar de sociale voorzieningen zacht gezegd niet helemaal op punt staan. Maar de FIFA is niet onder de indruk. “Brazilië is Brazilië, en het toernooi zal positieve resultaten opleveren”, analyseerde Valcke. “Maar het voorbereidingstraject hier is een les, en we moeten zeker een andere werkmethode vinden voor de komende evenementen, te beginnen met Rusland in 2018.”

De vertragingen en budgetoverschrijdingen zijn nochtans geen nieuw fenomeen. Dezelfde verhalen werden neergepend over de Wereldbeker in Zuid-Afrika in 2010, en over het Europees Kampioenschap in Polen en Oekraïne twee jaar geleden. Het wordt ook uitkijken naar de Wereldbeker 2022 in Qatar. De meeste van de twaalf stadions die daar zullen worden opgetrokken, worden nadien gedemonteerd en opnieuw opgebouwd in vooral Afrikaanse landen.

Altijd feest

Niet alleen in Brazilië, ook in ons land blijkt het niet gemakkelijk om voetbalstadions, nochtans van een veel kleiner kaliber dan hun Zuid-Amerikaanse varianten, op te trekken. Club Brugge loopt al sinds 2006 rond met bouwplannen voor een nieuw stadion, maar staat acht jaar later amper een stap verder. Voor de site waar nu wordt gekeken om zowel voor Club als voor stadsgenoot Cercle een nieuwe thuishaven te bouwen, is een gewestplanwijziging nodig, wat opnieuw tijdverlies meebrengt.

En de Bruggelingen zijn niet de enigen met bouwambities. Zowat de helft van de eersteklassers heeft min of meer vergevorderde plannen: Anderlecht, Standard, Lokeren, Mechelen, Zulte-Waregem, Oostende, Club en Cercle Brugge. Daarom richtte de Belgische voetbalbond KBVB, samen met de eersteklassersvereniging Jupiler Pro League, het Stadion Infrastructuur Agentschap (SIA) op, dat wordt bemand door Didier De Baere en Dimitri Huygen. De bedoeling is de clubs te helpen met de sensibilisering van stakeholders, de administratie bij subsidiedossiers en vergunningen en de praktische uitwerking.

Dat is voor Huygen bekend terrein, want behalve adviseur van de Agoria Sports Technology Club is hij ook directeur van de Europese federatie van voetbalstadions (ESSMA, European Stadium and Safety Management Association), een vereniging die informatie verzamelt en verdeelt over all things stadium: veiligheid, beheer, grasmat, community building en hospitality. “Je voelt dat ook bij de Belgische clubs het besef groeit dat infrastructuur de basis is om aan convenience entertainment te doen: meer comfort bieden, en zelfs bij een nederlaag voor een feestelijke sfeer zorgen, zodat je klanten met een goed gevoel naar huis gaan.”

Toch loopt de bereidwilligheid om te investeren nog vrij evenredig met de sportieve resultaten. Logisch: wanneer het risico om te degraderen lager is, zal de club of gemeente bereidwilliger zijn om de sprong te wagen. Want niemand wil het voorbeeld volgen van Roeselare, Tubeke, Eupen, Sint-Truiden en Dender, die met nieuwe tribunes in tweede klasse vegeteren.

Al zijn er gelukkig ook succesverhalen. De investeringen van Racing Genk in de jaren 2000 zorgden voor een gestructureerde groei, én een aandikkend palmares. AA Gent speelt — weliswaar na een traject van tien jaar plannen, vergunningen halen en bouwen — sinds dit seizoen in de gloednieuwe Ghelamco Arena, en kon daardoor zijn budget verdubbelen, al vertaalde dat zich nog niet in sportieve triomfen.

Financiële en andere steun

Nieuwe infrastructuur biedt aanzienlijke opportuniteiten om bestaande inkomstenbronnen te verhogen, en nieuwe aan te boren. Uiteraard biedt het nieuwe Gentse stadion meer mogelijkheden voor de b2b-gemeenschap: er zijn meer en betere skyboxen en businessseats dan in het oude Ottenstadion, en door de betere cateringmogelijkheden zijn ook de inkomsten uit de ‘gewone’ supporter verdubbeld.

Parkeerplaatsen, de rechten op de stadionnaam, verhuur van winkel- en horecaruimtes, kantoren, of van feestruimtes voor trouwpartijen en verjaardagsfeestjes brengen allemaal flink wat geld in het laatje. Vroeger werd ook snel geroepen om multifunctionele stadions, waar bijvoorbeeld concerten kunnen plaatsvinden, maar die markt is in België relatief beperkt, en onderhevig aan de concurrentie van veel geschiktere zalen als het Sportpaleis in Antwerpen of Vorst Nationaal in Brussel.

Het is vooral belangrijk niet te ver te springen, weet Huygen. Alle topclubs, en zelfs middenmoters als Charleroi, droomden enkele jaren geleden van stadions van 40.000 man en meer. Terwijl voor de meeste clubs een investering van 5 tot 10 miljoen haalbaar is, maar niet één van 30 of 40. Daarom heeft bijvoorbeeld Zulte-Waregem een grootschalige vernieuwing ingeruild voor een stappenplan dat de capaciteit op termijn moet opkrikken naar 13.000 toeschouwers.

De voetbalbond en Pro League willen daarbij vooral faciliteren, stelt Huygen. “Wij begeleiden, maar nemen zelf niet het initiatief. Ook voor het nieuwe voetbalstadion in Brussel zal de KBVB niet de bouwheer zijn. In sommige dossiers liep het in het begin al fout, omdat er bijvoorbeeld te weinig rekening werd gehouden met de supporters en de omwonenden. Daarom ook gaat 60 procent van de punten die de Vlaamse overheid geeft bij de beoordeling van een investeringsdossier naar het maatschappelijke draagvlak.”

Vlaams minister van Sport Philippe Muyters (N-VA) trok 8 miljoen euro uit voor AA Gent en Club Brugge (elk 2,5 miljoen), Yellow-Red KV Mechelen en Zulte-Waregem (750.000 euro), Oud-Heverlee Leuven (673.800 euro), Oostende (630.500) en Genk (195.700 euro). Lokeren, Antwerp, Cercle Brugge en Lommel visten voorlopig achter het net, tenzij een of meer van de andere niet meer voldoet aan de voorwaarden, zoals de realisatie tegen 2017-2019. Maximaal, besliste de minister, kunnen clubs van alle overheden samen ondersteuning krijgen voor 70 procent van de aan voetbal gerelateerde investeringen.

“Sommigen noemen dat bedrag peanuts, maar het is ook geen maatschappelijke taak om voor iedereen een stadion te bouwen”, meent Huygen. “Al vind ik de steun niet onlogisch, want het gaat toch om de belangrijkste sport in ons land.” Bovendien blijven de andere sporten evenmin in de kou staan. Al in 2008 werd een Vlaams Sportinfrastructuurplan goedgekeurd, waarmee via een privaat-publieke samenwerking (pps) 225 miljoen euro wordt gepompt in nieuwe sportaccommodatie, van sporthallen over zwembaden tot atletiek- en fietspistes.

Pps of niet

Die inhaalbeweging is geen louter Belgisch fenomeen. In totaal zal de wereldwijde, sportgerelateerde omzet volgend jaar uitkomen op naar schatting 145 miljard dollar (113 miljard euro), ongeveer evenveel als dit jaar. Maar de groeicijfers worden vertekend door de grote evenementen, genre Werelbeker voetbal en Olympische Spelen. Als we die buiten beschouwing laten, groeit de sector elk jaar met 4,7 procent.

Die groei is ook de intercommunale TMVW niet ontgaan, vertelt algemeen directeur Ludy Modderie. Sinds 2006 zit ook het beheer van sportaccommodaties in het dienstenaanbod, iets waarvan 28 publieke partijen al gebruikmaken. De jongste vijf jaar is ongeveer 70 miljoen euro geïnvesteerd voor rekening van de al dan niet nieuwe vennoten. “Wij zijn een facilitator. Voor elk van die vennoten leveren we een aanbod op maat, of het nu gaat over ontwerp, bouw, financiering, onderhoud of exploitatie. Voor de invulling spreken we de private markt aan, en laten we de marktwerking spelen.”

Al wil dat niet zeggen dat er altijd een pps-structuur op poten moet worden gezet. Dat de Vlaamse overheid voor een pps kiest, is niet verwonderlijk. Het is zowat het ordewoord geworden in de sector. “We merken dat er meer vraag is dan tien jaar geleden, ook in de ‘klassieke’ bouwopdrachten”, weet Bernard Van Zeebroek, commercieel directeur van het gespecialiseerde S&R (Sport & Recreatie). “Alleen verwachten sommigen dat een pps ‘alles wel zal oplossen’. Terwijl het een aanpak is die in bepaalde situaties zeer goed kan werken, maar niet altijd de beste oplossing is.”

Marktleiders

S&R groepeert verschillende bedrijven: architecten- en ingenieursbureau Artabel, Innopa (de eerste Belgische private sportexploitant, actief sinds 2001), en de aannemingsbedrijven Vanhout, ACH, Lotec en Cegelec. Het bedrijf beheert vijf complexen, en heeft er twee in aanbouw. Daarmee kan het strijden met Sportoase om de titel van marktleider. “Zij hebben er meer, maar die van ons zijn groter, met meer omzet”, lacht commercieel directeur Bernard Van Zeebroek.

Sportoase is een 50/50-joint venture van de bouwgroep Van Roey en GDF Suez-dochter Cofely Services. Het bedrijf ontstond in 2005, toen het betrokken raakte bij het Leuvense Sportplaza, dat onder zijn toenmalige Nederlandse eigenaars dreigde te verdrinken in de opstartmoeilijkheden. Intussen baat Sportoase acht sportcentra uit, heeft het er twee in aanbouw en zit het voor nog een ander in de ultieme onderhandelingsfase.

“Sowieso bekijken we bij GDF Suez elke vorm van pps, of het nu voor gevangenissen of voetbalstadions is. We kijken in elk geval met veel interesse naar de dossiers van Club Brugge en het nieuwe nationale voetbalstadion in Brussel”, licht Marc Van Isterdael, algemeen directeur van Sportoase, toe.

Behalve van klassieke bouwgroepen en combinaties ad hoc komt de concurrentie vooral van het Zaventemse Pellikaan. Dat beheert in Nederland zes multifunctionele centra. In België dingt het ook mee bij aanbestedingen, maar op het palmares prijken toch vooral bouwopdrachten, niet alleen van sportcomplexen, maar ook van scholen, hotels en kantoren.

S&R focust uitsluitend op zwembaden. Van Zeebroek: “Bij voetbalstadions is de concurrentie van klassieke aannemers uit binnen- en buitenland veel groter. Zwembaden zijn technisch moeilijker, en ook het exploitatieverhaal is niet zo eenvoudig: er is een aanzienlijke technische ruimte, toch redelijk wat chemische producten, en heel typische beheersvormen. Je merkt ook dat sommige grote, meer klassieke aannemers mede daarom niet meer inschrijven voor zwembaden.”

Dat het beheer een specialisatie wordt, beseffen ook de gemeenten. Al moet je, vindt Modderie, een onderscheid maken tussen de markt van het maatschappelijk sportaanbod, en de grotere stadions. “In het eerste geval mikken gemeentes en steden op een breed toegankelijk aanbod, waar de bijdragen van de gebruikers in de regel de totale kosten niet dekken. Het tekort wordt bijgepast uit algemene middelen. Bij de grotere stadions heb je meestal een complexer en eerder commercieel totaalproject, waar kantoren, shopping, en catering helpen om het financiële plan rond te krijgen. Eventueel kan ook de lokale overheid instappen, en die kan dan weer, zoals bij de Ghelamco Arena, een beroep doen op TMVW.”

Volgende week: de waarde van een voetballer

LUC HUYSMANS

Niemand wil het voorbeeld volgen van Roeselare, Tubeke, Eupen, Sint-Truiden en Dender.

De wereldwijde, sportgerelateerde omzet zal in 2015 uitkomen op 113 miljard euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content