SOCIALE ZEKERHEID ZIT OP DROOG ZAAD

Alain Mouton

De Belgische sociale zekerheid is in gevaar. Om ze te financieren volstaan de sociale bijdragen allang niet meer. De regering-Michel wil de sociale zekerheid redden met lagere uitgaven in de gezondheidszorg en hervormingen in pensioenen en arbeidsmarkt. Een loodzware opdracht.

Dat de fiscale druk in België al een tijdje tot de hoogste van Europa behoort, is bekend. Intussen blijkt dat België ook een podiumplaats bezet in de ranking van de OESO-landen met de hoogste sociale uitgaven. Die zijn hier goed voor iets meer dan 30 procent van het bruto binnenlands product (bbp) of zo’n 117 miljard euro (zie Totale sociale uitgaven). Enkel Frankrijk en Finland scoren hoger.

Minstens even interessant is de evolutie van die sociale uitgaven. Sinds 2008 — het jaar dat de financiële crisis uitbrak — stijgen de Belgische sociale uitgaven sterker dan het bbp (zie Sociale uitgaven stijgen sterker dan bbp). Tussen 2006 en 2012 namen die uitgaven enkel in Finland, Estland, Ierland en Spanje sneller toe dan in België. In 2006, toen van een crisis nog geen sprake was, waren de Belgische sociale uitgaven met 26 procent van het bbp al de zesde hoogste van de OESO.

“En die uitgaven zijn door de crisis inderdaad fors gestegen”, weet Bart Van Craeynest, hoofdeconoom van Petercam. “Wij hebben de impact van die crisis voor een stuk opgevangen via hogere overheidsuitgaven. Dat is een van de redenen waarom België redelijk goed door die moeilijke periode geraakt is. Er zitten natuurlijk structurele factoren achter de stijging, zoals de toenemende vergrijzing, maar het verschil is toch vooral gemaakt door de manier waarop België de uitgaven tijdens de crisis deed stijgen.”

De cijfers van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) spreken boekdelen. De uitgaven voor tijdelijke werkloosheid — een stelsel dat vijf jaar geleden werd uitgebreid — stegen van 430 miljoen in 2008 naar 1,052 miljard in 2009. Ondertussen zijn die uitgaven opnieuw gedaald tot 731 miljoen euro, maar ze liggen nog altijd een belangrijk stuk boven het niveau van voor de crisis. Ook de uitgaven voor brugpensioen bleven gestaag toenemen en dalen pas sinds 2013 weer. Ze maken nog altijd 15 procent uit van de RVA-uitgaven voor werkloosheid en inactiviteit.

Alternatieve financiering en evenwichtsdotatie

Dat beleid van hoge sociale uitgaven heeft natuurlijk een zwaar beslag gelegd op de overheidsfinanciën. De voorbije regeringen hebben geprobeerd dat op te vangen door de belastingen te verhogen. In de moeilijke jaren 2009 tot 2013 steeg de fiscale druk enkel in Finland, Griekenland en Frankrijk sneller. De Belgische belastingdruk ligt met 48 procent van het bbp ongeveer 5 procent boven het Europese gemiddelde. In de eurozone heeft enkel Frankrijk een hogere fiscale druk.

Die extra belastinginkomsten waren nodig om het schip van de sociale zekerheid drijvende te houden. Want de sociale zekerheid is allang niet meer zelfvoorzienend. In 2009 kwam 66,5 procent van de inkomsten van de sociale zekerheid uit sociale bijdragen van de werkenden. In 2013 was dat gedaald tot 62,4 procent (zie Ontvangsten van de sociale zekerheid). Voor dit jaar is dat al onder de 60 procentgrens gezakt (59,8 %). Het principe van een sociale zekerheid waarin sociale bijdragen verzekeren tegen risico (ziekte, werkloosheid,…) en daarnaast vormen van solidariteit worden ingevoerd, staat op losse schroeven.

De regering rijdt het gat dicht met enerzijds de alternatieve financiering (zo’n 16 miljard euro), waarvoor ze inkomsten uit btw en accijnzen aanwendt. En anderzijds is er een reeks van overheidstoelagen uit de algemene middelen (zo’n 18 miljard euro). Die staatstoelagen bestaan uit middelen die ten laste vallen van de algemene uitgavenbegroting. Sinds 2010 is er ook een bijzondere staatstoelage, de zogenaamde evenwichtsdotatie. De invoering daarvan was onder de vorige regeringen een eis van de PS om aan de bevolking te tonen dat de sociale zekerheid gezond en in evenwicht is. Die evenwichtsdotatie is zelfs wettelijk vastgelegd.

Maar een sluitende sociale zekerheid is dus schijn. Het gaat gewoon om een vestzak-broekzakoperatie door de federale regering. Ook dit jaar is er nog een evenwichtsdotatie van 6,1 miljard euro om de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen op te smukken. In 2014 vertoont de sociale zekerheid weliswaar nog een klein tekort van 58,9 miljoen euro (0,06 %), maar zonder die algemene middelen en de alternatieve financiering zou dat tekort in de miljarden lopen. Navraag bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid leert dat het regeerakkoord nog altijd in een evenwichtsdotatie voorziet, maar ook in een hervorming van de alternatieve financiering, in overleg met de sociale partners. Dat moet resulteren in een nieuw systeem in 2015. Volgend jaar worden bevoegdheden en middelen in de sociale zekerheid (doelgroepenbeleid, dienstencheques, kinderbijslag,…) naar de deelstaten overgeheveld.

Taxshift avant la lettre

Die hervorming van de alternatieve financiering dringt zich op, want het was niet de bedoeling btw-inkomsten en de opbrengsten van de roerende voorheffing te gebruiken om de putten in de sociale zekerheid te vullen. De alternatieve financiering van de sociale zekerheid was een taxshift avant la lettre, maar ze is totaal ontspoord. De middelen uit btw, accijnzen en roerende voorheffing moesten eigenlijk dienen om lastenverlagingen op arbeid te compenseren. Maar tegenwoordig gaan die middelen amper nog naar een beleid dat tewerkstelling bevordert. Ze financieren het stelsel van de dienstencheques en de werkbonus, de verlaagde werknemersbijdrage die de laagste lonen meer koopkracht moet geven. Samen zijn die goed voor 1,5 miljard euro. Slechts 10 procent van de alternatieve financiering gaat naar tewerkstellingsbeleid.

De manier waarop de sociale zekerheid nu gefinancierd wordt, is niet langer houdbaar, zeker niet nu de vergrijzing zich laat voelen. De uitgaven voor pensioenen zijn in een dik decennium gestegen van 8 naar meer dan 10 procent van het bbp (zie Pensioenuitgaven blijven stijgen). Volgens de Studiecommissie voor de Vergrijzing lopen die kosten tegen 2040 op tot 14,9 procent van het bbp. “De totale sociale uitgaven zullen stijgen van 30 naar 36 procent van het bbp”, stelt Bart Van Craeynest vast. “Het is onmogelijk die nog te financieren met extra belastingen.” De regering-Michel wil dan ook het geweer van schouder veranderen. De nadruk ligt voortaan op besparingen.

Focus op verborgen werkloosheid

Een revolutie in de sociale zekerheid komt er niet. De Zweedse coalitie bespaart volgend jaar 1,4 miljard euro. Dat is 1,6 procent van het totale budget van 87 miljard euro. De helft van de besparingen moet komen van een beperking van de jaarlijkse uitgavengroei in de gezondheidszorg. De uitgaven mogen in reële termen (boven op de inflatie dus) slechts met 1,5 procent toenemen. Vroeger was dat 3 procent (zie Kiezen voor de korte pijn). Daarnaast moeten de ziekenfondsen hun administratiekosten verminderen. Meer algemeen wordt ook op het beheer van de sociale zekerheid bespaard. Dat moet al 93 miljoen opbrengen in 2015.

De andere helft van de besparingen voor 2015 zoekt de regering in het arbeidsmarktbeleid. Het sponsoren van het niet-werken wordt aangepakt. Er ging de voorbije weken veel aandacht naar de beslissing om de pensioenleeftijd in 2025 te verhogen naar 66 jaar en in 2030 naar 67 jaar, maar de regering doet ook andere ingrepen, die veel sneller effect hebben. Zo trekt ze de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt op tot de huidige pensioenleeftijd van 65 jaar. De leeftijd voor vervroegd pensioen stijgt naar 63 jaar.

Voorts verstrengt de regering het brugpensioen en de landingsbanen (is een systeem van tijdskrediet waarbij werknemers aan het einde van de loopbaan betaald worden om minder te werken). Dat moet volgend jaar respectievelijk 36,5 en 14,5 miljoen euro opleveren. Daarnaast wordt de uitkering voor niet-gemotiveerd tijdskrediet afgeschaft. Ook de uitschakelingsuitkeringen (het vroegere wachtgeld voor schoolverlaters) worden beperkt in de tijd, een maatregel die de regering-Di Rupo al nam en die nu eveneens wordt verstrengd. Volgens een nieuwe raming van de RVA verliezen begin volgend jaar 16.900 mensen hun inschakelingsuitkering. Slechts 5000 van hen zijn jongeren. De rest zijn 30- tot zelfs 50-plussers. Vaak gaat het om samenwonenden die nog nooit gewerkt hebben. De regering besliste vorige week weliswaar de regels voor het brugpensioen en tijdskrediet iets later te verstrengen. Dat betekent ook dat de besparingen deze legislatuur wat meer in de tijd worden gespreid. Maar het principe dat inactiviteit minder aantrekkelijk moet worden, blijft overeind.

De aanpak van al die vormen van inactiviteit moet de sociale zekerheid financieel gezonder maken. Bart Van Craeynest vindt dat een verstandige keuze. “Als we de uitgaven voor gewone werkloosheid bekijken, dan vallen die nog mee in vergelijking met andere landen. Het zijn vooral de stelsels van vervroegde uittreding die veel geld kosten.” (zie Budget gaat te weinig naar echte werklozen)

59.000 extra jobs is onvoldoende

Met haar hervormingen mikt de regering op een dubbel effect: de sociale uitgaven verminderen en de inkomsten verhogen dankzij sociale bijdragen en extra fiscale inkomsten. De federale regering wil in deze legislatuur de werkgelegenheid optrekken. Voor de 20- tot 64-jarigen moet de werkgelegenheidsgraad volgens de Europa-2020-strategie tegen het einde van het decennium stijgen van 67,2 naar 73,2 procent. Om dat te bereiken moeten er jaarlijks 62.000 banen bij komen. Welnu, de regeringsmaatregelen zoals de indexsprong (goed voor 59.000 extra jobs) en de spontane jobcreatie (160.000) maken dat er tegen het einde van de legislatuur 220.000 extra jobs zijn of zo’n 44.000 per jaar. Dat is dus te weinig om de Europese doelstellingen te halen en ook de sociale zekerheid met extra inkomsten te stutten.

Zijn er dan binnenkort nog meer besparingen nodig, en een nog hardere aanpak van de verschillende vormen van vervroegde uittreding en inactiviteit? “Door de vergrijzing zal er ook de komende jaren een opwaartse druk zijn op de sociale uitgaven, maar we zullen toch inspanningen moeten doen om dat te compenseren met besparingen, ook in de sociale zekerheid”, voorspelt Van Craeynest. “Die maakt zo’n groot deel van de overheidsuitgaven uit, dat elke saneringsoperatie die de sociale zekerheid ontziet heel erg moeilijk wordt. We moeten af van het brugpensioen en de beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd is ook logisch. Zelfs met twee jaar recht op een uitkering heeft België nog een van de langste uitkeringsperiodes ter wereld. En de regering plaatst die besparingen het best in een breder perspectief: als je de sociale uitgaven met 3 tot 4 procentpunten van het bbp doet dalen, zit België nog altijd in het Europese koppeloton.”

ALAIN MOUTON

“Als we de uitgaven voor gewone werkloosheid bekijken, dan vallen die nog mee in vergelijking met andere landen. Vooral de stelsels van vervroegde uittreding kosten veel geld” Bart Van Craeynest

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content