SOCIALE DIALOOG
op Europees niveau
Op 22 september 1994 werden de Europese ministers van Sociale Zaken, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, het uiteindelijk eens over de lang verwachte richtlijn inzake het opzetten van een Europese ondernemingsraad en de procedure voor het informeren en raadplegen van werknemers in ondernemingen of groepen ondernemingen met een Europese dimensie. De richtlijn beoogt de rechten van de werknemers op informatie en raadpleging te bevorderen, vooral wanneer ze getroffen worden door bepaalde beslissingen die genomen worden in een lidstaat waarin ze zelf niet werken. Het is bijna 14 jaar geleden dat de Europese Commissie voor het eerst een ontwerp daartoe voorstelde in de Europese Raad. Het aannemen van deze richtlijn impliceert dat het Protocol betreffende de Sociale Politiek van het Verdrag van Maastricht dat elf lidstaten (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk) sloten, voor de eerste maal toegepast wordt.
Draagwijdte van de richtlijn.
Tegen het einde van 1999 moeten alle multinationale ondernemingen met meer dan 1000 werknemers in 11 lidstaten (het Verenigd Koninkrijk niet meegerekend) en met minstens twee dochterondernemingen in verschillende lidstaten (behalve het Verenigd Koninkrijk), die elk minstens 150 mensen tewerkstellen, een Europese ondernemingsraad opzetten. De impact van deze richtlijn is weliswaar niet beperkt tot multinationals gevestigd binnen deze 11 lidstaten. Zo zijn bijvoorbeeld Amerikaanse, Britse en Japanse multinationals die hun hoofdkwartier en/of centraal bestuur buiten het territorium van de betrokken 11 lidstaten hebben, eveneens gebonden aan de richtlijn, en daarom verplicht een Europese ondernemingsraad op te zetten, indien ze beantwoorden aan bovengenoemde criteria. Deze multinationals dienen in één van de 11 lidstaten een vertegenwoordiger aan te stellen die verantwoordelijk is voor het informatie- en raadplegingsmechanisme. Indien zo’n aanstelling uitblijft, wordt deze rol vervuld door de directie van het bedrijf met het hoogste aantal werknemers in één van de 11 lidstaten. Vanzelfsprekend zullen deze ondernemingen die buiten de EU gevestigd zijn, graag dát dochterbedrijf als vertegenwoordiger aanduiden dat gelegen is in het land met de soepelste wetgeving.
De Europese Commissie schat dat de richtlijn gevolgen heeft voor zo’n 4,5 miljoen werknemers in nagenoeg 1200 bedrijven, waaronder 450 Duitse, 250 Amerikaanse, 220 Franse en 50 Japanse ondernemingen. Daarbij komen ongeveer 100 Britse bedrijven die een Europese ondernemingsraad zullen moeten oprichten voor hun “continentale” dochterondernemingen. In ca. 60 grote bedrijven, waaronder enkele Britse multinationals, is de Europese ondernemingsraad reeds geïnstalleerd.
Procedure.
De 11 lidstaten moeten ten laatste op 22 september 1996 de Europese richtlijn in nationale wetgeving omgezet hebben. Daarop volgen gedurende drie jaar onderhandelingen op het niveau van de multinationals om tot een akkoord tussen de sociale partners te komen betreffende de te volgen procedures inzake informatie en raadpleging van de werknemers op Europees niveau. Deze onderhandelingen zullen plaatsvinden hetzij op initiatief van het centraal bestuur van de betreffende ondernemingen, hetzij zodra ten minste 100 werknemers of hun vertegenwoordigers erom verzoeken. Het onderhandelingsproces begint met de oprichting van een onderhandelingscomité. In het comité zetelen 3 tot 17 leden, met minstens één vertegenwoordiger per land waar de vennootschap gevestigd is. In geval geen akkoord bereikt wordt binnen deze driejarige periode, of indien het centraal bestuur na zes maanden weigert om met de onderhandelingen te starten, dan verplicht de richtlijn tot de oprichting van een Europese ondernemingsraad volgens de minimumvoorwaarden zoals geschetst in een bijlage bij de richtlijn. Concreet betekent dit dat het de ondernemingen vrij staat om gedurende de eerste drie jaar een informatie- en raadplegingsprocedure te organiseren die beantwoordt aan hun behoeften. Na die periode vallen de ondernemingen die nog geen akkoord bereikt hebben, in het vangnet van de minimumvoorwaarden van de richtlijn. Multinationale groepen die nu reeds een Europese ondernemingsraad hebben opgericht, of die nu reeds transnationale informatie- en raadplegingsakkoorden hanteren die op alle werknemers in alle lidstaten van toepassing zijn, worden vrijgesteld van de minimumvoorwaarden die uit de richtlijn voortvloeien. Wanneer die akkoorden vervallen, kunnen partijen beslissen ze te vernieuwen. Gebeurt dit niet, dan gelden de voorschriften van de richtlijn.
Informatie- en Raadpleging.
De Europese ondernemingsraad, samengesteld uit drie tot dertig leden uit de verschillende dochterbedrijven in de 11 lidstaten, moet ten minste één maal per jaar met het centraal bestuur vergaderen over de algemene tendensen inzake transnationale bedrijfskwesties zoals de structuur van de onderneming, de economische en financiële situatie, tewerkstelling en investeringsprojecten. Ook heeft de Europese ondernemingsraad het recht om het bestuur te verzoeken speciale vergaderingen te beleggen waarin “uitzonderlijke omstandigheden” besproken worden die rechtstreekse gevolgen op de tewerkstelling kunnen hebben, zoals verhuizingen, fusies, openingen en sluitingen van fabrieken. Men mag nochtans niet uit het oog verliezen dat de Europese ondernemingsraad een informatie- en raadplegingsorgaan is en geen stem heeft in het bedrijfsbeleid. Het bestuur mag een beslissing nemen ongeacht de mening van de ondernemingsraad.
KOSTEN-BATENANALYSE.
De kosten verbonden aan de implementatie van de richtlijn worden gedragen door de onderneming en worden geschat op 10 ecu (13 VS-dollar) per werknemer per jaar. Voor een bedrijf met 1000 werknemers betekent dat een bescheiden 13.000 dollar per jaar. Dit weegt ons inziens niet op tegen de sociale dialoog die de Europese ondernemingsraad kan bewerkstelligen over de grenzen heen. Het valt uiteraard af te wachten hoe de ondernemingen deze dialoog concreet zullen organiseren en toepassen. Interessant om weten is dat het gerucht de ronde doet dat de Europese Commissie overweegt het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden naar kleinere bedrijven.
Jean-Paul Timmermans en Marc Picat
Jean-Paul TimmermansMarc Picat zijn juridische raadgevers bij Price Waterhouse.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier