Slechts 7,5 procent belasting!
Bestaan sprookjes echt? Kan het dat je slechts 7,5 procent belasting betaalt? In België kan het. Sinds begin dit jaar. De wetgever heeft enkele maanden geleden ‘auteursrechten’ met terugwerkende kracht aan een bevrijdende roerende voorheffing van 15 procent onderworpen. Dit betekent dat auteursrechten waarop de roerende voorheffing ingehouden is, niet langer op het aangifteformulier in de personenbelasting moeten worden vermeld.
15 procent is natuurlijk geen 7,5 procent. Maar het tarief is slechts van toepassing op het nettobedrag van de ontvangen auteursrechten. Dit wil zeggen, na aftrek van kosten.
In de nieuwe regeling worden auteursrechten ondergebracht in de categorie van de roerende inkomsten. En binnen die categorie worden zij, wat de vaststelling van het netto belastbaar inkomen betreft, aan dezelfde regels onderworpen als de inkomsten uit de ‘verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen’. Die houden in, dat het brutobedrag van de inkomsten verminderd mag worden met de werkelijk gemaakte kosten; en dat deze kosten ‘bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens’ forfaitair worden vastgesteld. In het kader van de roerende inkomsten uit de verhuur en concessie van roerende goederen geldt in het algemeen een kostenforfait van 15 procent. In afwijking daarvan zijn echter in sommige gevallen hogere forfaits van toepassing. Het kostenforfait bedraagt 50 procent als het gaat om de verhuur van toneeldecors en -kostuums, of om de verhuur van roerende goederen in gemeubileerde woningen, kamers of appartementen. Het forfait wordt zelfs opgetrokken naar het astronomisch hoog percentage van 85 procent bij de verhuur van partituren, enzovoort.
Voor ‘auteursrechten’ heeft de wetgever ook in een aantrekkelijk kostenforfait voorzien. Het bedraagt 50 procent voor de eerste schijf van 10.000 euro en 25 procent voor de schijf van 10.000 tot 20.000 euro. Na indexaanpassing zijn deze bedragen voor het aanslagjaar 2009 gelijk aan respectievelijk 13.250 en 26.500 euro.
Een voorbeeld. Stel dat iemand recht heeft op een ‘auteursrecht’ van ‘bruto’ 10.000 euro. De belastbare basis mag dan verminderd worden met het forfait van 50 procent. Dat wil zeggen dat het netto belastbaar inkomen nog slechts 5000 euro bedraagt. Daarop wordt 15 procent roerende voorheffing ingehouden (750 euro). Bekeken vanuit het ‘bruto’ belastbaar inkomen (10.000 euro) is de belastingdruk bijgevolg slechts 7,5 procent.
Deze conclusie geldt uiteraard slechts voor zover het auteursrecht niet hoger is dan de eerste schijf van 10.000 euro (13.250 euro na indexaanpassing). Voor de daaropvolgende schijf is het kostenforfait nog slechts 25 procent en gaat de belastingdruk dus op overeenkomstige wijze omhoog.
Bovendien moet men er rekening mee houden, dat de nieuwe regeling ten aanzien van auteursrechten die in het kader van een beroepswerkzaamheid verworven worden, niet onbeperkt van toepassing is. Als de (beroepsmatig ontvangen) auteursrechten hoger zijn dan 37.500 euro (na indexaanpassing is dat 49.680 euro), dan wordt het hogere gedeelte gewoon als een beroepsinkomen belast. Dit wil zeggen dat dit gedeelte belast wordt tegen de progressieve tarieven van de personenbelasting.
Dat alles heeft tot gevolg, dat het ‘bevrijdende’ karakter van de roerende voorheffing genuanceerd moet worden. In de meeste gevallen zal de ingehouden voorheffing ‘bevrijdend’ kunnen werken, en zal de genieter de inkomsten niet meer moeten aangeven in zijn aangifte in de personenbelasting. Maar stel dat iemand van uitgeverij A 10.000 euro aan auteursrechten ontvangt, en van uitgeverij B nog eens 10.000 euro. De ene uitgeverij weet niet dat de andere uitgeverij ook een auteursrecht uitbetaalt. Elk zal bijgevolg op het door haar verschuldigde bedrag toepassing gemaakt hebben van het kostenforfait van 50 procent. Maar globaal genomen is nu een te hoog kostenforfait toegepast. Het totale auteursrecht is immers hoger dan de eerste schijf van 10.000 euro (13.250 na indexaanpassing). Het belastbaar inkomen waarop roerende voorheffing ingehouden is, zal in dit geval globaal genomen te laag zijn. Dat zal dus op de een of andere manier moeten worden rechtgezet.
Van een bevrijdend karakter van de roerende voorheffing zal ook geen sprake zijn, als het gaat om beroepsmatig ontvangen auteursrechten die hoger zijn dan de voormelde schijf van 37.500 euro (49.680 na indexaanpassing). Het feit dat op dat hogere gedeelte roerende voorheffing ingehouden wordt, belet niet dat het hoe dan ook op het aangifteformulier in de personenbelasting vermeld moet worden. Zoals gezegd, moet dat gedeelte immers als een beroepsinkomen worden belast. Ten aanzien van dat gedeelte kan de ingehouden roerende voorheffing dus nooit bevrijdend werken.
Dat de belastingdruk ten aanzien van relatief lage auteursrechten nog slechts 7,5 procent bedraagt, zal ongetwijfeld de neiging versterken om zoveel mogelijk inkomsten als ‘auteursrechten’ aan te merken. Het is bijgevolg aan de minister van Financiën om zo snel mogelijk te preciseren wat in de ogen van de fiscus wel of niet als een ‘auteursrecht’ mag worden aangemerkt.(T)
DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier