Seks, complotten en geweld in de Wetstraat
In zijn nieuwe boek laat Hugo De Ridder een studie over oppositievoeren in België voorafgaan door een roman over christen-democratische politici in de oppositie. Eerst een verhaal gekruid met seks, politiek en geweld, vervolgens een droge doorlichting – een bizarre combinatie.
Hugo De Ridder, Het geknakte riet – Toppolitici met oppositiepijn. Lannoo, 260 blz., 18,95 euro.
Twee regeringspartijen zouden met het idee spelen hun mandatarissen te beoordelen op hun mediapenetratie. Eén schamel punt voor een verschijning in het journaal, twee punten voor een optreden in tv-programma’s als De zevende dag of Polspoel & Desmet en – vooral – een stevige bonus voor een opwachting in Het swingpaleis, mee wiegend aan de arm van Miss België, een verdwaalde presentatrice en een overjaarse smartlappenventer? “Dan hoeven ze zich niet te verbazen dat steeds meer stuntmannen, amuseurs en clowns de Wetstraat gaan bevolken,” rea-geert een personage in Het geknakte riet, het jongste boek van Hugo De Ridder.
Naar een boek van de voormalige Wetstraat-journalist van De Standaard was het altijd uitkijken. Dankzij zijn vertrouwelijke banden met enkele christen-democratische tenoren kon de Bob Woodward van Vlaanderen tal van pikante politieke anekdotes, afspraken en schandalen onthullen. Spraakmakend waren zijn publicaties over de Poupehan-kring. In dat Waalse dorpje aan de Semois tekenden Wilfried Martens, vakbondsleider Jef Houthuys, bankier Hubert Detremmerie en kabinetschef Fons Verplaetse (de latere gouverneur van de Nationale Bank) het herstelbeleid van de jaren tachtig uit. In zijn autobiografie Geen blad voor de mond (2001) legde hij nog eens uit hoe en waarom de Poupehan-biecht totstandkwam. Uit dat boek kringelde ook al wat verbitterdheid op. De Ridder laakte de humoïsering van De Standaard, waar spot en cynisme meer en meer pagina’s aantastten. Een toch wel markante uitlating: “Ik lees De Standaard nog elke dag, maar soms zoals flaminganten destijds La Libre Belgique lazen, omdat ze dagelijks een portie ergernis nodig hadden om hun idealen trouw te kunnen blijven.”
Woestijnvissers. Ook in het romangedeelte van zijn nieuwe boek wordt er heel wat geklaagd over de pers en over politici die zich gretig laten opvoeren in het mediacircus. Een personage sneert over “de Woestijnvissers en consoorten”. Hij ziet een complot, waarbij de CD&V afgeschilderd wordt als “wollig, negatief, zagerig, ouderwets, conservatief, uit de tijd, zonder alternatief.” Ook de radio speelt mee: “Er is een dozijn radioprogramma’s waar de ironicus van dienst zijn gal mag uitbraken tegen een politicus waarvan het gezicht hem niet bevalt, toevallig meestal een christen-democraat.” Het boek bulkt van dergelijke opmerkingen. Of de schrijver zelf zijn mening ventileert, is minder duidelijk. In een gewone roman doet dat er niet toe, in een sleutelroman van Hugo De Ridder dringt die vraag zich wel op.
De Ridder past de Woestijnvis-truc nu zelf toe. Hij wilde een doorlichting maken van oppositievoeren in het algemeen en de CD&V in de oppositie in het bijzonder. Dat (te korte, te lichte en te déjà-lu) essay wordt voorafgegaan door een verzonnen verhaal, waarin De Ridder zowat zichzelf ten tonele voert als een journalist die een studie maakt over de oppositie, waarvoor hij de christen-democratische machthebbers van weleer opzoekt. Geregeld doemen daarbij taferelen op die zo uit de realiteit gesneden zouden kunnen zijn, maar de confrontaties blijken uitvergroot of verzonnen. Zo’n procédé wordt wel eens vaker opgevoerd, maar het gaat hier al gauw irriteren, zeker omdat De Ridder zijn bot-singen laat uitmonden in een drama met een gulzige hap seks en geweld. Finaal lijkt hij zich meer te willen meten met Pieter Aspe of Jef Geeraerts dan met zijn journalistieke toonbeelden.
Topbaan voor minnaars. Nu De Ridder gedeeltelijk gekozen heeft voor entertainment, blijkt waarom hij wel de Bob Woodward, maar niet de Tom Wolfe van Vlaanderen genoemd mag worden. De Ridder muntte uit met ernstige analyses en hartige onthullingen, zoals zijn Amerikaanse collega die het Watergate-schandaal uitbracht. Woodward bleef journalist. Die andere levende legende, Tom Wolfe, maakte op rijpere leeftijd een geslaagde overstap van briljante onderzoeksjournalist naar geniale romancier (met Het vreugdevuur der ijdelheden uit 1987). De overbluffende stijl en complexe personages waarmee Wolfe de kroniek van de jaren tachtig verpakte in romanvorm, zoeken we tevergeefs bij De Ridder.
Wat overblijft, is een te mager verhaal, waarin we in de hoofdpersonages talloze verwijzingen vinden naar ex-premier Wilfried Martens en voormalig minister Miet Smet. In de roman zijn het gewezen minnaars die strijden om een topbaan bij een Europese instelling. Rond hen circuleren ex-boegbeelden van de CVP (inmiddels herdoopt tot CD&V), die tussen de dramatische gebeurtenissen door de tijd nemen om kritiek te uiten op de manier van oppositievoeren of op het huidige beleid.
Luc De Decker
“Er is een dozijn radioprogramma’s waar de ironicus van dienst zijn gal mag uitbraken tegen een politicus waarvan het gezicht hem niet bevalt, toevallig meestal een christen-democraat.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier