‘Schrijf het maar: ik ben een controlefreak’
Zijn nieuwe prentenboek maakte Tom Schamp eerst voor de Duitse markt. Ondertussen is de illustrator ook bekend in Japan. Niet dat daar een meesterplan achter zit. “Ik vind het fantastisch als mensen vertellen hoe ze een plan tot een goed einde hebben gebracht. Bij mij werkt het anders.”
Eind april. Enkele Japanners stappen uit in een woonwijk in Wemmel. Ze lopen een oprit op en volgen het bordje ‘Illustratoria’ richting het werkhuis van Tom Schamp. Ze zijn vertegenwoordigers van een shoppingcenter in Kobe en komen om te vergaderen. Dat had ook in Japan gekund, zoals eerder dat jaar, maar Schamp ontvangt ze liever op eigen terrein. Kwestie van te proberen het cultuurverschil zo klein mogelijk te houden. Dat is niet eenvoudig, blijkt halfweg de vergadering. In slecht Frans vermengd met flarden Engels klinkt het dat het Japanse bezoek de typografische details die illustrator Schamp voor hen zou maken, meteen wil meenemen. Vanavond. Waarna het keuvelen gewoon voortgaat. Schamp maakt zijn penseel ondertussen nat en gaat aan de slag.
“Dat soort situaties wil je dus vermijden. Maar dat is vaak makkelijker gezegd dan gedaan”, glimlacht Schamp vanachter dezelfde tafel in zijn werkhuis. Ook vandaag doet hij aan multitasking. Hij heeft zichzelf opgelegd de waterkers die stilaan in stipjes op zijn paneel verschijnt nog af te werken. “Ik kan ondertussen wel praten, hoor”, verzekert Schamp. De blauwe overjas die hij draagt, lijkt op die van de melkboer van weleer. “Katrien, mijn vrouw, heeft me duidelijk gemaakt dat het werk niet mee kan op herfstvakantie. Ik heb dus nog wel wat stipjes te zetten.”
Achter Schamp staat een computerscherm. Daarop moet hij die stipjes toch efficiënter kunnen plaatsen? “Ik ben zo’n vijftien jaar geleden vanuit dezelfde redenering met de computer beginnen werken”, reageert hij. “De helft van mijn tijd breng ik ondertussen door achter het scherm, maar de arbeidsintensiteit is eigenlijk dezelfde. Ik ben dus heel blij dat ik het eerst nog jaren zonder computer heb gedaan. Mensen zoeken vandaag ook opnieuw naar echt geschilderd werk. Ik maak nu bijvoorbeeld originelen voor een tentoonstelling in Frankrijk volgende maand.” Het werk van Schamp is dan ook niet voor één gat te vangen. Bij de start van zijn carrière werkte hij vooral als illustrator voor tijdschriften en andere commerciële opdrachtgevers, maar sinds vele jaren maakt hij ook zijn eigen prentenboeken.
Net nog bracht hij het uitklapbare prentenboek Feest in de wolken uit. In de oorspronkelijke versie heette dat Hoch Hinaus, want het werd voor de Duitse markt gemaakt. “Ik werkte jarenlang rechtstreeks voor de Franse markt en liet mijn boeken vertalen, maar sinds de crisis stagneren de prijzen daar en krijgen de uitgevers het er moeilijk. Het kwam me dus goed uit dat de vraag voor dit boek uit Duitsland kwam. De markt voor prentenboeken is in Duitsland iets conservatiever, maar wel heel stabiel”, vertelt Schamp. “Bovendien zijn de budgetten groter in een groter taalgebied. Als een prentenboek in België op 3000 exemplaren wordt gedrukt, wil dat zeggen dat de uitgeverij er veel vertrouwen in heeft. Terwijl ze in Duitsland beginnen met een oplage van 6000 exemplaren. Daardoor zijn het voorschot en de onderhandelingsmarge iets groter.”
Boek zonder woorden
Je zou verwachten dat dat het voordeel is als je een boek zonder woorden maakt. “Ik heb toch geleerd dat je zoiets niet met voorbedachte rade kunt doen”, nuanceert Schamp. “Bij het afwerken van Feest in de wolken dacht ik dat het makkelijk zou zijn het op andere markten uit te brengen, maar nu blijkt dat uitgevers zo’n uitklapbaar boek eerder zien als een nicheproduct dat minder hun ding is. Maar het klopt natuurlijk dat de markt van beeldboeken over het algemeen heel aangenaam is om in te werken, aangezien er minder vertaalwerk bij komt kijken.”
Aan de Chinese versie van Het grootste en leukste beeldwoordenboek ter wereld van Schamp is wel iets meer werk. De Koreanen hebben dat al achter de rug. “Het eerste wat ze deden, was de Japanse vlag vooraan in het boek vervangen door een Koreaanse”, lacht Schamp. “Ze hebben wel gevraagd of het mocht. Koreanen vertalen heel veel Europese boeken. Je merkt de laatste jaren ook dat niet alleen bestsellers hun weg vinden naar buitenlandse markten. Waarschijnlijk omdat het netwerk van uitgevers goed in elkaar zit. Iedereen kent elkaar en dan gaat het van: ik koop eens een boek van jou, als jij eens boek koopt van mij.”
Studio 100
Toch zou je Schamp ervan kunnen verdenken dat hij een uitgekiend businessmodel heeft geschreven voor hij aan de slag ging als illustrator. In zijn beeldbank zitten bijvoorbeeld honderden figuren die hij kan recycleren in een nieuwe context. Zo maakte hij onlangs een cd-hoes voor een jazztrio op basis van elementen uit kinderboeken. Die bewerkte hij zo dat ze plots een nachtelijke sfeer kregen. “Je kunt er eindeloos mee spelen, net zoals met Playmobil. Die metafoor is bij mij nooit ver weg. Het moet spelen blijven.” Ook in de kalender die Schamp net maakte voor de Duitse markt, zitten snippers van zijn digitale werk. Zitten verder in zijn archief: een tafellaken, koekendozen en noem maar op.
Is dit Studio 100, maar dan anders? “Ik heb nooit een probleem gehad met commerciële opdrachten. Ik maakte koekendozen voor ik boeken maakte, maar je kunt die afgeleiden toch niet zien als merchandising”, vindt Schamp. “Er zit niet echt een plan achter. Als ik mensen hoor vertellen hoe ze een plan hadden en dat tot een goed einde hebben gebracht, vind ik dat fantastisch. Bij mij werkt het anders. Soms passeert er gewoon een offer you can’t refuse. Dat kan een zak geld zijn, maar evengoed een opdracht waar je meteen iets bij voelt. Ik heb het voordeel dat ik bij veel zaken iets voel, maar dat kan ook een nadeel zijn. Stel je voor dat iemand je een paar pagina’s uit de gele gids stuurt en je zelfs daar enthousiast op reageert. Zo zuig je werk naar je toe, dus die neiging moet ik soms onderdrukken.”
Leve de mislukking
En wat als zo’n aanbod bijvoorbeeld komt van een merk uit Brazilië? “Dat was onlangs het geval. We krijgen geregeld zulke mails uit het buitenland. Dan polst Katrien vooraf even hoe het zit. Wat willen ze precies? Is er veel tijd of niet? Hoeveel wordt er betaald? Dat laatste is in onze sector soms onduidelijk, ik hoor collega’s er vaak over klagen. ‘O, is dat met een vergoeding?’, vragen klanten dan. Wij stellen de vraag vooraf heel open. Daar hoeven we ons niet voor te generen”, zegt Schamp. “Dat voorstel uit Brazilië gaan we wellicht afslaan. Het is niet eenvoudig er als duo achter te komen of zo’n merk solvabel is. En wat ons betreft, blijft het te vrijblijvend van hun kant.”
Ook dichter bij huis is dat volgens Schamp soms het geval. “Uit de culturele sector komen er vaak heel creatieve opdrachten, maar er wordt regelmatig verwacht dat je je als vrijwilliger inzet. Af en toe moet dat kunnen, maar het lijkt in die wereld soms een ongeschreven wet. ‘We doen dat hier toch allemaal, vrienden onder elkaar?’ Terwijl mijn grondstof net de tijd is die ik in mijn werk steek. Katrien vraagt me bijna wekelijks of ik mijn uren een beetje heb geteld. Niet dus. Mijn uitgangspunt is dat mijn werk beslist wanneer het klaar is. Wat soms goed is voor het werk, maar slecht voor mij.”
Grootste gemene deler
Er zijn nochtans oplossingen te bedenken om dat probleem aan te pakken. Extra illustratoren aanwerven bijvoorbeeld. “Mag ik mijn joker inzetten?” probeert Schamp. “Weet je, de meeste mensen die in de creatieve sector werken, zijn met hun eigen ding bezig. Pas als je je businessmodel echt aanpast, bijvoorbeeld aan dat van DreamWorks (de studio van de Amerikaanse regisseur Steven Spielberg, nvdr), kun je op een andere manier gaan werken. Maar daar zijn de budgetten in onze sector te klein voor. Zelfs om een meestergast aan te nemen, kun je beter werken in een sector waar meer geld in omgaat.” Schamp denkt even na. “Misschien heb ik zelfs iets tegen teamwerk. Daardoor kom je in firma’s zoals DreamWorks vaak tot de grootste gemene deler, omdat iedereen het resultaat goed moet vinden. Waar blijft dan de mislukking? Het leuke is net dat je vergissen een deel van het parcours is.”
Toch heeft Schamp het geprobeerd, met iemand samenwerken op een moment dat het te druk werd. “Een vriendin van een vriendin kwam me helpen om bladeren aan een boom te tekenen. Wacht.” Schamp staat op en haalt er een prentenboek bij. “Ik weet het nog precies: het waren deze. Ik heb ze achteraf gecorrigeerd, want ik vond het niet helemaal mijn bladeren. Onnozel, hè? Ik weet trouwens niet of ik het ooit aan die vrouw heb opgebiecht. Illustreren is voor mij gewoon een solitaire bezigheid. Een creatief beroep vergt ook veel van je omgeving. Ook al vind ik illustreren supertof, dat is het niet altijd voor Katrien en onze kinderen.”
Lost in translation
Moeten we het woord controlefreak dan vervangen door workaholic? Schamp: “Ik een workaholic? In de praktijk wel, in theorie niet (lacht). Want wat is een workaholic? Iemand die zijn identiteit volledig aan zijn werk ontleent. Dat is natuurlijk zo als je een creatief vak uitoefent. Dat kun je pas goed doen als het je identiteit wordt. Daarnaast hangt workaholisme af van hoeveel tijd je aan je werk besteedt. Als ik het zo bekijk, ben ik eigenlijk wel verslaafd aan het werk. Maar wat is het alternatief?”
Het brengt Schamp opnieuw bij de Japanners van het shoppingcenter. Ze kwamen bij hem terecht via een Frans-Japanse agente uit Parijs, die zoekt naar westerse illustratoren van wie de stijl aansluit bij hun wensen. Eerder werkte hij al rechtstreeks voor andere Japanse shoppingcentra, onder meer in Osaka. “Vanochtend zag ik dat ik dit jaar alleen al 600 mails met de agente en de mensen uit Kobe heb uitgewisseld. Ik krijg op elk uur zowat meteen antwoord. Dag of nacht. Zij verwachten hetzelfde. Werk je twee maanden voor zo’n klant, dan is de bobijn af. Is het hun stijl? Is het omdat er een deel van de communicatie verdwijnt, lost in translation?”
Dan is het hier zo slecht nog niet, merkt Schamp op. “Omdat wij dezelfde cultuur delen, voelt een Europese klant wel wanneer je tot het uiterste bent gegaan. Anders komen we in een conflictsituatie.” De Parijse agente is daarom een welkome tussenpersoon. “Op het eerste gezicht lijkt het niet leuk als creatief persoon te moeten samenwerken met iemand die vooral met cijfers bezig is. Tot je beseft dat je eigenlijk complementair bent en je daardoor alleen het creatieve aspect voor je rekening moet nemen. Het is zoals bij elk goed feestje: iemand zorgt voor de drank, iemand anders voor de muziek. Als iedereen voor de muziek zorgt, wordt het ook maar saai. Hmm, ik weet niet of ik die metafoor nog vaak moet gebruiken (lacht).”
Tom Schamp, Feest in de wolken, Lannoo, 8 blz., 14,99 euro
Sjoukje Smedts, fotografie Franky Verdickt
“Misschien heb ik wel iets tegen werken in team”
“Het leuke is net dat je vergissen een deel van het parcours is”
“Ik een workaholic? In de praktijk wel, in theorie niet”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier