Salarisplafond kan maar beter blijven
Peter Dedecker (N-VA) gooide midden augustus een stok in het hoenderhok. Zijn partij wil het plafond op het CEO-salaris in beursgenoteerde overheidsbedrijven opblazen. Twee jaar terug werd dat salaris afgetopt op 650.000 euro bruto. De redenering van N-VA is eenvoudig. Bpost en Proximus opereren in een geliberaliseerde markt. Niet de zichtbare hand van een regering, maar vrije loononderhandeling, resultaten en klanttevredenheid moeten daar de vergoeding bepalen.
Het is niet duidelijk of het de N-VA menens is. Maar in de marge van de zoektocht naar een nieuwe CEO voor de NMBS kan het debat weer momentum krijgen. Dat verklaart de tegenwind. Onder meer Meryame Kitir (sp.a) had een raak argument. Zij herinnerde eraan dat de medewerkers die borg staan voor de resultaten en de klanttevredenheid in de voorbije jaren hun lonen zelfs niet geïndexeerd zagen. De loonmarkt is al wat vrijer voor de ene dan voor de andere. Dat de sp.a in het verweer gaat zal niemand verbazen. Dat ook Open Vld dat doet, verrast al meer. De liberale minister van Overheidsbedrijven, Alexander De Croo, wil het plafond niet opheffen.
Nu vind ik een salarisplafond niet de beste manier om bedrijven en hun CEO’s alert te houden voor het belang van sociaal verantwoord ondernemen en een visie voor de lange termijn. Het is veeleer de samenstelling van de vergoeding en de wijze waarop prestaties worden beloond die het risico op kortetermijndenken bepalen. Ik ben evenmin voorstander van directe regeringsinmenging in de vergoeding van CEO’s in de privésector. Niet de regering, maar de aandeelhouders moeten zich daarover bezinnen. Zij moeten, met oog voor het langetermijnbelang, inschatten welke loonspanning verdedigbaar is en waar het evenwicht ligt tussen interne billijkheid en externe competitiviteit.
Overheidsinterventie in het beloningsbeleid heeft overigens vaak perverse effecten. Zo leren effectstudies dat de verplichte openbaarmaking van de voordelen die CEO’s genieten, vaak een inflatoir in plaats van een ontradend effect heeft. Doordat ze zien wat collega’s krijgen, eisen degenen die minder hebben een opwaardering. Het gevolg: meer voordelen voor meer topmanagers. Net zo leidt een salarisplafond vaak tot een gemiddelde salarisverhoging. Want bij degenen die net onder het plafond zitten ontstaat de indruk dat het plafondbedrag een soort standaardvergoeding en dus de normaalste zaak is. Het gevolg: een toename van de ongelijkheid.
Ondanks die bezwaren ben ik toch van oordeel dat het salarisplafond in de beursgenoteerde overheidsbedrijven mag blijven bestaan. Ik zie het probleem namelijk niet. Zowel Dominique Leroy als Koen Van Gerven levert uitstekend werk voor een schappelijk salaris. Ze doen dat op een manier die menig CEO tot voorbeeld strekt. Blijkbaar is hun salaris niet te laag om hen op hun stoel te houden. Dat geeft aan dat het met hun persoonlijk gevoel van billijkheid snor zit.
Bovendien is de staat als belangrijke aandeelhouder nu eenmaal aan zet. De regering moet zich in die rol niet alleen bezinnen over wat ze goede praktijk vindt in eigen huis. Ze kan tegelijk met een salarisplafond een signaal geven dat hopelijk ook in de privésector resoneert, namelijk dat men zich bij de bepaling van topsalarissen niet alleen mag laten leiden door de markt en, dus, de externe competitiviteit. Ook de interne billijkheid is van tel.
Al in 1977 beklemtoonde Peter Drucker, niet iemand die we verdenken van linkse ideeën, dat de ratio tussen de vergoeding van de CEO en die van de modale medewerker maximum 20 tot 1 mag bedragen. Voorbij die limiet zouden wrok en dalend moreel het gevolg zijn. In 2013 kwam Harvard Business School, evenmin een rood nest, op basis van een wereldwijd onderzoek ook tot zo’n waarschuwing. Uit haar peiling bleek dat de als ideaal gepercipieerde salarisratio amper 4,6 tot 1 bedraagt.
Nu is een beperkte ratio van 4,6 op 1 wellicht niet realistisch noch wenselijk. Maar anderzijds is het goed dat een regering bij de salarisbepaling in haar eigen ondernemingen rekening houdt met de maatschappelijke onderstroom. Bovendien zouden alle aandeelhouders moeten begrijpen dat een ‘redelijke’ loonspanning tussen degenen die leiden en degenen die geleid worden vooral in moeilijke tijden met veel moeilijke boodschappen de geloofwaardigheid van het topmanagement ten goede komt en een positieve invloed heeft op de volharding en blijvende inzet van medewerkers.
De auteur is decaan van de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen aan de KU Leuven
LUC SELS
Een regering moet bij de salarisbepaling in haar eigen ondernemingen rekening houden met de maatschappelijke onderstroom.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier