Alain Mouton
Requiem voor de arbeider
De Belgische arbeidsmarkt kent sinds vijf jaar meer bedienden dan arbeiders. De arbeider wordt steeds meer een relikwie uit het industriële tijdperk.
De Belgische arbeidsmarkt kent sinds vijf jaar meer bedienden dan arbeiders. De arbeider wordt steeds meer een relikwie uit het industriële tijdperk.
De jarenlange discussie over het eenheidsstatuut arbeiders-bedienden is louter een geldkwestie geworden. De vakbonden, vooral van de bedienden, willen de opzegvergoedingen voor arbeiders optrekken naar die van bedienden zonder zelf iets aan hun royale ontslagregeling te veranderen. Werkgevers zijn voorstander van een omgekeerde beweging om de financiële kosten van ontslag zo veel mogelijk te beperken.
Volgens het Grondwettelijk Hof moet er tegen 8 juli alleen een oplossing komen voor de discriminatie tussen de twee statuten over de opzegvergoedingen of -termijnen en over de carensdag, de eerste ziektedag die voor arbeiders niet wordt uitbetaald. De andere verschillen mogen volgens het Hof voorlopig blijven bestaan, bijvoorbeeld een aparte uitbetaling van het loon en een aparte regeling over vakantiegeld.
Met de focus op de opzegvergoedingen wordt de essentie van het debat vermeden. Is het nog van deze tijd dat er een officieel onderscheid bestaat tussen hoofdwerk voor bedienden en handenarbeid voor arbeiders?
Sociale, economische en politieke instituties passen zich slechts langzaam aan de realiteit aan. Met het onderscheid tussen arbeiders en bedienden is dat niet anders. Het verschil tussen de statuten dateert van de klassieke industriële periode die al tientallen jaren geleden een einde nam. De werkende bevolking in België neemt sinds de jaren vijftig gestaag toe. Maar het aantal arbeiders is in die meer dan 60 jaar nauwelijks gestegen: van 1,58 miljoen naar 1,63 miljoen. Het aantal bedienden nam daarentegen een hoge vlucht: ze waren in 1950 amper met 297.423. Vandaag zijn ze met 1,72 miljoen. De arbeider is een minderheid geworden.
Het hoofd in de handen
Al te gemakkelijk wordt als verklaring verwezen naar klassieke economische ontwikkeling: de desindustrialisering. Een proces dat nog altijd bezig is. Terwijl de industrie in 2000 nog goed was voor een vijfde van de gesalarieerde werkgelegenheid was dat aandeel in 2012 gedaald tot 15 procent.
Door rationalisering en automatisering van productieprocessen zijn er steeds minder mensen nodig om eenzelfde hoeveelheid toegevoegde waarde te creëren. De productiviteit van een uur werk in de industrie nam tussen 2000 en 2012 toe met een kwart. Maar de zuivere desindustrialisering is maar één aspect van het dalende aantal arbeiders. Eigenlijk bestaat het werk van arbeiders steeds meer uit handelingen die dezelfde zijn als die van een bediende.
Door de evolutie van technologie en productietechnieken werkt de arbeider “met het hoofd in de handen”, zoals arbeidseconoom Luc Sels het ooit stelde. De arbeider die in blauw werkplunje zware fysieke arbeid verricht, is meer en meer een zeldzaamheid. Door zijn technische handelingen lijkt hij meer en meer op een bediende. Van een arbeider werd al te vaak uitgegaan dat hij louter uitvoerende arbeid verrichtte en zijn eigen werk niet kon organiseren. Geldt dat voor een kok, een conciërge, een technicus-installateur of zelfs een kamermeisje in een hotel, die allen als arbeider worden beschouwd? Wellicht niet.
Eigenlijk is er geen arrest van het Grondwettelijk Hof nodig om te zien dat het onderscheid zuiver artificieel is geworden. We zouden bijna kunnen zeggen dat iemand die vandaag arbeider of bediende wordt, dat bijna bij toeval is.
Het financiële voordeel van ploegenarbeid
Met als gevolg dat de opzegvergoedingen bij ontslag in belangrijke mate verschillen. Maar ook de andere verschillen tussen de statuten blijven groot. Alleen al het loon varieert. Belgische bedienden verdienen bruto gemiddeld 2982 euro per maand, terwijl arbeiders het moeten stellen met gemiddeld 2363 euro.
Het gaat hier wel om gemiddelden. Vandaag is de economische realiteit zo dat veel arbeiders een stuk meer verdienen dan een bediende. De overuren worden in de laatste categorie massaal uitbetaald. Werknemers met een arbeidersstatuut werken meer in ploegen, wat betekent dat nachtdienst en weekendwerk er meer voorkomt. En ook dat wordt royaler betaald. Het is een van de weinige voordelen die een arbeider nog heeft ten opzichte van een bediende.
Ondanks de bonus van uitbetaalde overuren en nachtwerk zijn bedrijven de voorbije jaren meer en meer onder druk gekomen om mensen een aantrekkelijker bediendestatuut te geven. In die zin evolueert de Belgische arbeidsmarkt langzaam maar zeker in de richting van een eenheidsstatuut. Maar zoals de werkgevers tot in den treure zeggen, vormen de hoge opzegtermijnen een bedreiging voor de concurrentiepositie.
Goed voor de flexibiliteit
Opvallend is ook dat wie arbeider is, dat meestal zijn hele leven blijft. De doorstroming tussen beide statuten is minimaal, minder dan 10 procent verandert ooit van statuut. Eens arbeider wil meestal zeggen altijd arbeider. De beperkte mobiliteit op de arbeidsmarkt wordt onder andere door dit verschil verklaard. Vandaar dat arbeidsmarktexperts het eenheidsstatuut een cruciaal instrument vinden om de arbeidsmarkt te flexibiliseren. Bovendien heeft de term arbeider bij veel jongeren een negatieve bijklank. Een van de gevolgen is de aanhoudende schaarste van technische profielen op de arbeidsmarkt en het zeer hoge personeelsverloop in sectoren als de bouw.
Een echt eenheidsstatuut kan die hinderpalen voor een goed werkende arbeidsmarkt wegwerken. Maar dan moet het debat het niveau van de opzegtermijnen overschrijden. En daar ziet het er niet naar uit.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier