Quiz. Uzelf getest !
Uw fondsen-IQ bedraagt niet meer (minder) dan…
Stop ! Halt ! Verboden terrein voor lezers die nog volop in de 15-vragentest zitten. De antwoorden :
1. c : De totale return, gedefinieerd als de som van de uitgekeerde koepon en de groei van de inventariswaarde.
2. b : De inventariswaarde is betekenisloos. Ze wordt bepaald door onbeduidende faktoren, o.a. het bedrag van de deelbewijzen bij lancering en de periode dat het fonds reeds op de markt is.
Jaarlijks kostenpercentage en type belegging zijn wél relevant. De eerste faktor geeft een idee van het bedrag dat sowieso verloren gaat aan kosten. Faktor twee duidt aan tot welke kategorie van beleggingen de activa van het fonds behoren (Belgische aandelen, obligaties, korte-termijnbeleggingen, aandelen van groeilanden,…). Een onderverdeling die toelaat de risico’s af te stemmen op uw persoonlijke situatie.
3. c : BACOB. De vijf hoofdrolspelers op de markt van de gemeenschappelijke beleggingsfondsen zijn : Generale bank (24 %), BBL (21 %), Kredietbank (17 %), ASLK (8 %) en Gemeentekrediet (8 %). (Bonusvraag : 3 punten)
4. b : De korrekte regeling.
5. b : Bij bank X een fonds van bank Y aankopen kàn meestal, mits betaling van leverings- of bewaarkosten. Kosten die u zich bespaart door rechtstreeks aan te kloppen bij de uitgevende instelling.
6. b : Fout. Naast het debiteurenrisico is er het marktrisico. Stijgt de marktrente, dan daalt de waarde van de obligaties in portefeuille en dus ook de inventariswaarde van het fonds.
7. b : De aangerekende jaarkosten. Deze jaarlijks terugkerende kosten determineren vooral bij obligatie- en monetaire fondsen de prestatieverschillen. Van alle Belgische obligatiefondsen liggen de beheerskosten bij Proventus Belgian Bonds (Petercam) het laagst (0,30 %). En wat blijkt ? In 1991, ’92 en ’93 presteerde dit fonds beter dan de konkurrentie.
8. a : Juist. Hoe langer de gemiddelde looptijd van de obligaties in portefeuille, hoe gevoeliger de inventariswaarde voor renteschommelingen. Fondsen met een lange gemiddelde looptijd genereren de mooiste kapitaalwinsten in periodes van rentedaling. Maar ze inkasseren tegelijk de grootste verliezen bij een rentestijging.
9. b : Fout. Obligatiefondsen keren geen vast inkomen uit. Vele obligatiefondsen keren om fiskale redenen zelfs helemaal geen koepon uit. Ze kapitalizeren de ontvangen dividenden.
10. b : Fout. De kans dat de overheid haar betalingsverplichtingen tegenover het fonds niet nakomt, is kwasi nihil. Maar de belegger is uiteraard blootgesteld aan het marktrisico.
11. b/c/d : De instapkosten en taksen liggen bij een fonds met rendementsgarantie hoger dan bij een kapitalizatie- of aangroeibon. Wie tijdens de periode van lancering toetreedt, betaalt 1 % beurstaks en circa 1 % instapkommissie. Bij een kasbon is enkel een beurstaks van (maximum) 0,14 % verschuldigd bij aankoop.
Bij een fonds met rendementsgarantie wordt geen roerende voorheffing afgehouden. Meerwaarden gerealizeerd op een kapitalizatiebon zijn wel onderworpen aan roerende voorheffing.
De rendementsgarantie is slechts een morele garantie. De bank mag een lager of hoger bedrag uitkeren op vervaldag. Maar de kans dat een lager bedrag wordt uitbetaald, is zeer gering gezien dit de geloofwaardigheid van deze produkten sterk zou ondermijnen.
12. d : De Amerikaanse beursgenoteerde emerging-marketfondsen leverden gedurende de eerste vier maanden van 1994 gemiddeld 12,1 % in.
13. c : Het fiskale statuut van het fonds is absoluut irrelevant om de rangschikking te verklaren, vermits dat overal hetzelfde is. De antwoorden a. en b. spelen wel een rol bij de verklaring van prestatieverschillen.
Sinds de oprichting van de pensioenfondsen werd vastgesteld dat “kleinere” fondsen een voetje voor hebben op hun grotere en loggere konkurrenten.
Het specifieke beleggingsbeleid komt vooral tot uiting in de markttiming en de selektie van waarden. Sommige beheerders hebben hoe dan ook een “neus” voor deze zaken, wat leidt tot betere prestaties.
14. c : Belgische beveks worden door de wetgever bijna volledig vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Op dividenden van Belgische aandelen is er een volledige rekuperatie van de roerende voorheffing. Inzake de RV op dividenden van buitenlandse aandelen moeten diverse multilaterale verdragen een dubbele belasting voorkomen. Gevolg : de roerende voorheffing op buitenlandse dividenden kan voor ongeveer de helft gerekupereerd worden. Bij de Luxemburgse sicav bestaan deze voordelen niet.
15. a/c : Deze fondsen ontvangen geen dividenden vermits ze helemaal geen aandelen bevatten. De koppeling aan een beursindex wordt gerealizeerd via een ingewikkelde financiële konstruktie die toelaat het geïnvesteerde kapitaal te garanderen op vervaldag. Wie wil uitstappen vóór vervaldag, betaalt een uittredeprovisie van circa 1 % en een beurstaks van 0,50 %.
F.D.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier