PRIJSAFSPRAKEN DIAMANT BOART. Geen harde bewijzen
In de loop van 1994 werd Sibeka-dochter Diamant Boart van de Generale Maatschappij voor het Amerikaanse gerecht gedaagd wegens voorkennis in prijsafspraken met General Electric. “Onwettelijke daden, zorgvuldig gecamoufleerd als gewettigd zakelijk gedrag, ” zei het Amerikaanse ministerie van Justitie. De zaak werd in december afgevoerd, bij gebrek aan bewijzen.
Het relaas.
Locatie : Columbus, Ohio (VS).
Na een twee jaar durend gerechtelijk onderzoek ging het VS-ministerie van Justitie in februari van vorig jaar tot de aanval over : “Gesofistikeerde schema’s om onder producenten van industriële diamant prijsafspraken te maken, zouden niet worden geduld, ” klonk de aanklacht tegen de afdeling industriële diamant van General Electric (GE) en De Beers Centenary AG. Ook de producent van gediamanteerde werktuigen Diamant Boart/Sibeka van de Generale Maatschappij raakte in de rechtszaak verwikkeld. Uiteindelijk kwam de hele krachtmeting er niet. Het ministerie van Justitie leed een nederlaag. Volgens gerechtsdokumenten en gesprekken met de openbare aanklagers en advokaten van de verdediging ligt de reden daarvoor in een reeks gebeurtenissen in de VS en in Brussel : pogingen van de openbare aanklagers om Philippe Liotier, de toenmalige topman van Diamant Boart, in Brussel te verhoren en zijn kantoor te doorzoeken mislukten ; Diamant Boart weigerde gevolg te geven aan dagvaardingen waarin het Amerikaanse ministerie van Justitie om dokumenten vraagt en een telefoongesprek dat heimelijk werd opgenomen door het FBI (Federal Bureau of Investigation) leek in plaats van bezwarend bewijsmateriaal op te leveren eerder de onschuld van de GE-topmensen te bewijzen.
Op 5 december verklaarde de federale rechter in Columbus, Ohio, de beschuldigingen niet ontvankelijk nadat openbare aanklagers bijna vijf weken lang bewijsmateriaal hadden aangevoerd. De rechter stelde dat “de komplotteorie van de regering niet standhield” wegens gebrek aan bewijsmateriaal.
De Amerikaanse regering begon haar onderzoek toen Edward Russell, die in 1991 aan de deur werd gezet als hoofd van de diamantafdeling van GE in Washington, Ohio, het FBI-kantoor binnenstapte. Edward Russell vertelde dat hij GE en De Beers Centenary, een Zwitserse holdingmaatschappij die deel uitmaakt van de De Beers-groep, ervan verdacht aan prijsvaststelling te doen. De twee bedrijven vertegenwoordigen bijna 80 % van de wereldverkoop van industriële diamanten die gebruikt worden voor snijwerktuigen.
Russell vertelde het FBI dat zijn vroegere baas bij GE, Glen Hiner, de basis had gelegd voor de samenspanning. Dit gebeurde tijdens vergaderingen met mensen van De Beers in Londen. Samen met GE en De Beers werden ook Peter Frenz, GE-verkoopdirekteur voor Europa in Frankfurt en Philippe Liotier, hoofd van Diamant Boart en een belangrijke afnemer van GE-diamanten in Brussel, aangeklaagd.
DE BELGISCHE SCHAKEL.
Alle beschuldigden ontkenden dat ze de prijsafspraken hadden gemaakt. De Beers weigerde een vertegenwoordiger voor het proces naar Amerika te sturen. Frenz en Liotier weigerden eveneens naar de VS te komen. En zo was GE de enige verdedigende partij die op het proces aanwezig was.
Volgens dokumenten die werden gedeponeerd bij het gerechtshof in Columbus kreeg Liotier van Diamant Boart in 1991 en 1992 voorkennis van de GE-prijszetting dankzij informatie van Peter Frenz. GE haalde als argument aan dat er niets onwettig is aan het feit dat verkoopdirekteur Frenz een geplande prijsstijging aan een belangrijke klant meedeelde.
Maar het Amerikaanse ministerie van Justitie beschouwde dit als een voorwendsel om de banden tussen Liotier, De Beers en Sibeka, het moederbedrijf van Diamant Boart te verbergen. De Beers heeft een minderheidsbelang in Sibeka, dat een 50/50-joint venture afsloot met De Beers voor het maken van industriële diamanten. De openbare aanklagers beweerden dat Philippe Liotier de GE-prijsinformatie doorspeelde aan De Beers en omgekeerd, en dat dit gebeurde om tot prijsafspraken te komen.
In april 1992 probeerde Edward Russell het FBI aan bewijsmateriaal te helpen. Hij telefoneerde vanuit Ohio naar Peter Frenz in Frankfurt. Russell wist dat het FBI afluisterapparatuur op zijn telefoon had aangesloten, iets wat Frenz niet wist. Russell bracht het gesprek op de diamantprijs. Hij probeerde herhaaldelijk en tevergeefs om het bewijs te krijgen dat Glen Hiner had geregeld dat Liotier optrad als tussenpersoon met De Beers om de prijs vast te stellen.
Na herhaalde ontkenningen van Frenz besloot het FBI Liotier zelf in België aan de tand te voelen. Maar om hem te ondervragen en zijn kantoor te doorzoeken, konden de Amerikaanse onderzoekers niet buiten de Belgische Gerechtelijke Politie om. David Schroeder, die destijds als FBI-agent in Columbus aan het hoofd stond van het diamantonderzoek, zegt dat hij als funktionaris van het Amerikaanse ministerie van Justitie van Washington de Belgische politie in Brussel ontmoette. Maar toen ze Liotier wilden ondervragen, kregen ze te horen dat hij België definitief had verlaten om in Parijs te gaan werken. Donald Bucklin, een advokaat die Liotier vertegenwoordigde, zegt dat zijn kliënt gewoon promotie kreeg : Liotier werd benoemd tot adjunkt-direkteur-generaal bij moeder Suez. “Het was niet de bedoeling om iets te ontvluchten, ” voegt hij eraan toe.
Diamant Boart stemde ermee in om zelf te zoeken naar dokumenten die zouden kunnen aantonen dat Liotier voor De Beers had opgetreden bij het vaststellen van de prijzen met GE, maar vond er geen.
Intussen had Edward Russell als informant een rechtszaak aangespannen tegen GE in Cincinnati. Hij beweerde dat hij werd ontslagen omdat hij geklaagd had over de prijsafspraken. In februari ’94 kwamen GE-voorzitter John Welch en Russell echter tot een minnelijke schikking. Edward Russell tekende een beëdigde verklaring waarin als reden voor zijn ontslag zwakke prestaties werden opgegeven en waarin werd gesteld dat hij “persoonlijk geen kennis had” van prijsvaststelling. Bij GE werd triomfantelijk gereageerd. “De kroongetuige van de regering is net in rook opgegaan, ” zei Ben Heineman, algemeen raadsman van GE.
Gewapend met de beëdigde verklaring van Russell telefoneerde Heineman naar het Amerikaanse ministerie van Justitie om de gerechtelijke vervolging te stoppen. De volgende dag, op 18 februari werd GE niettemin aangeklaagd. Russell bleek niet zo een belangrijke getuige te zijn.
De advokaten van het Amerikaanse ministerie van Justitie wisten dat het geen sinekure zou zijn om samenspanning te bewijzen. De interne memo die voor de aanklacht werd voorbereid, stelt : “De rechtszaak zal worden bemoeilijkt door het feit dat veel bewijsmateriaal buiten onze jurisdiktie valt… en dat de onwettelijke daden zorgvuldig werden gecamoufleerd als gewettigd zakelijk gedrag. “
WIJZIGENDE GETUIGENISSEN.
Nadat de rechtszaak in oktober ’94 begon, kregen de openbare aanklagers nog meer obstakels te verwerken toen bepaalde getuigen die door de regering werden opgeroepen een andere getuigenis aflegden dan voor de grand jury, de Amerikaanse kamer van inbeschuldigingstelling.
Volgens de aanklacht zou Philippe Liotier eind ’91 de geplande prijzen van De Beers hebben doorgespeeld aan Peter Frenz en zou die de gegevens naar de hoofdzetel van de diamantafdeling van GE in Ohio hebben doorgefaxt. Op het voorblad van de fax van Frenz stond volgens de aanklacht “Liotier van Diamant Boart… bracht me op de hoogte van de geplande prijsstijgingen bij De Beers (van kracht) begin 1992… Liotier steunt een prijsstijging en zou graag weten… of (GE) deze tendens volgt. “
Deze memo scheen erop te wijzen dat Liotier, in plaats van op te treden als een klant die gekant zou zijn tegen een stijging van de diamantprijs, optrad als een producent van diamanten De Beers en de prijsstijging steunde.
Om aan stavend bewijsmateriaal te komen, arresteerden FBI-agenten James Whitehead, de opvolger van Liotier aan het hoofd van Diamant Boart in Brussel, toen die voor een golftoernooi naar Amerika kwam. Whitehead getuigde toen voor de grand jury. Op de vraag of een afnemer van diamanten, zoals Diamant Boart, een prijsstijging zou steunen, antwoordde Whitehead nee, “je zou een masochist moeten zijn” om dat te doen.
James Whitehead keerde terug naar Brussel waar, zo getuigde hij later, zijn geheugen werd “opgefrist” door kollega’s bij Diamant Boart. Whitehead ging uit eigen beweging terug naar de VS voor de rechtszaak en verbijsterde er de openbare aanklagers met zijn getuigenis : deze keer kon hij verschillende redenen bedenken waarom zijn bedrijf een prijsstijging wél zou steunen. Volgens hem kon Diamant Boart zo bijvoorbeeld de prijsstijging gebruiken als voorwendsel om zelf zijn eigen prijzen op te trekken.
Op de vraag waarom zijn verklaring in ’93 verschilde van wat hij destijds voor de grand jury had verteld, antwoordde Whitehead : “Kijk, jullie arresteerden me, hielden me gevangen en stopten me op een nachtvlucht. Ik kwam hier pas ‘s morgens vroeg aan en ik had die nacht geen oog dicht gedaan. Mijn geheugen liet me blijkbaar in de steek. “
Een andere Diamant Boart-getuige legde ook een verklaring af die verschilde van wat hij voor de grand jury had gezegd. Tijdens de rechtszaak probeerde het Amerikaanse ministerie van Justitie aan te tonen dat niemand buiten Liotier vooraf op de hoogte was geweest van de prijsstijging bij GE. Hiermee werd gesuggereerd dat Liotier de GE-gegevens gewoon naar De Beers had doorgespeeld en zijn kollega’s bij Diamant Boart in het ongewisse had gelaten.
Carl Roemmele van Diamant Boart die de grand jury had verteld dat hij geen voorkennis had van de GE-prijsstijging, herinnerde zich op het proces dat dit toch wel het geval was geweest. En hij zei dat hij het kon bewijzen aan de hand van een memo die hij destijds daarover had geschreven. Halfweg het proces stemde Diamant Boart, dat tot dan steevast weigerde om te antwoorden op de dagvaarding van het Amerikaanse ministerie van Justitie, toe om de memo van Roemmele naar het gerechtshof door te faxen. GE-advokaat William Baer zei op het proces dat deze memo “zeer goed van pas kwam voor General Electric”.
Toen het proces zijn hoogtepunt bereikte, diende rechter George Smith de openbare aanklagers nog een kaakslag toe : op het laatste moment besliste hij dat bepaalde getuigen die door de openbare aanklagers werden opgeroepen, niet gehoord zouden worden. Intussen hadden FBI-agent Schroeder, de funktionaris van het Amerikaanse ministerie van Justitie en de Belgische politie het kantoor kunnen doorzoeken van één van de ondergeschikten van Liotier, die instond voor de aankoop van de diamanten. Ze vonden er geen spoor van voorafgemaakte GE-prijsafspraken. De openbare aanklagers geloven dat dit erop wijst dat Liotier die informatie gewoon naar De Beers had doorgespeeld, eerder dan ze door te geven aan medewerkers bij Diamant Boart.
Diamant Boart had in België echter een proces gestart waardoor de Belgische Gerechtelijke Politie haar officieel rapport niet kon doorsturen naar de VS. Als alternatief vlogen twee Belgische politiemensen op vraag van het Amerikaanse ministerie van Justitie over naar Columbus om daar persoonlijk te getuigen. GE verzette zich tegen hun getuigenissen en rechter Smith besliste zelfs toen de Belgische politiemensen in een nabijgelegen hotel wachtten dat ze niet op het proces konden verschijnen. De rechter besliste dat de Belgische funktionarissen niet bevoegd waren om te getuigen over de manier waarop Diamant Boart zijn archief organizeerde.
GE-advokaten zeggen dat de openbare aanklagers geen enkele reden tot klagen hebben. “De suggestie dat de procedures niet helemaal eerlijk verliepen tegenover de regering is belachelijk en kleinzielig, ” aldus GE-advokaat Dan Webb.
Bij zijn weerlegging van de beschuldigingen erkende rechter Smith dat de openbare aanklagers werden gehinderd door het feit dat getuigen en dokumenten aan de andere kant van de oceaan waren en dus buiten bereik, door getuigen die hun verklaringen veranderden en door nog andere getuigen die niet mochten gehoord worden. Maar hij zei dat hij alleen rekening mocht houden met het bewijsmateriaal dat op het proces werd toegelaten.
“De regering bewijst dat Frenz en Liotier informatie uitwisselden, ” besliste rechter Smith. “Dit is geen rechtszaak over informatie-uitwisseling, maar een rechtszaak over prijsvaststelling. De daden van Frenz en Liotier passen even goed in het kader van een perfekt wettelijk gedrag van een leverancier en een klant als met de teorie van de regering van samenspanning voor prijsvaststelling. “
Philippe Liotier moest wel optreden namens De Beers om met GE tot een overeenkomst te komen waarin de prijs werd vastgesteld, oordeelde de rechter. Maar, voegde hij eraan toe, de band tussen Liotier en De Beers “is een band die de regering niet kon bewijzen, ondanks bovenmenselijke inspanningen. “
WILLIAM BULKELEY
(c) The Wall Street Journal
PHILIPPE LIOTIER (EX-GEDELEGEERD BESTUURDER) EN ETIENNE DAVIGNON (VOORZITTER)Diamant Boart is “tevreden” met de rechterlijke uitspraak in de VS.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier