Pluk meer vruchten van vruchtgebruik

De jongste jaren is het vruchtgebruik aan een ware ‘revival’ toe. Volledig terecht, want deze oude rechtsfiguur biedt op het vlak van successie- en vermogensplanning zeer interessante perspectieven. Al moet u wel rekening houden met enkele fiscale valkuilen.

De Romeinen zijn altijd al een vooruitziend volkje geweest. Hoe verklaar je anders dat ze drie eeuwen vóór Christus – dus lang voor er van het woord emancipatie sprake was – al ervoor zorgden dat de overlevende vrouw niet ‘verweesd’ achterbleef. Ze voorzagen in een soort onderhoud voor de weduwe, hoewel die vrouw toen nog geen deel uitmaakte van de familie en bijgevolg ook geen erfrechtelijke aanspraken kon maken.

Het vruchtgebruik van de Romeinen vormde een antwoord op het toen nog ontbrekende erfrecht van de langstlevende echtgenote. De Romeinen hadden dat blijkbaar goed gezien, want de opstellers van het Belgisch Burgerlijk Wetboek putten heel wat inspiratie uit het Romeinse voorbeeld: vanaf 1896 verkreeg de langst levende huwelijkspartner een variërend deel van de nalatenschap – meestal was dit de helft – in vruchtgebruik. En in 1981 werd het erfrecht van de langstlevende echtgenoot/echtgenote zelfs uitgebreid tot een volwaardig vruchtgebruik.

Ook voor aandelen

Er is wellicht geen enkel gezin in België dat nog niet te maken heeft gehad met vruchtgebruik. Meestal gebeurt dat vanuit het erfrecht: de overlevende echtgenoot erft na het overlijden van de man of de vrouw (minstens) het vruchtgebruik van de nalatenschap. Maar het vruchtgebruik kan ook ontstaan door overeenkomsten of testamenten, zelfs door verjaring. In die zin kan het vruchtgebruik worden aangewend als een nuttig werkinstrument bij successieplanning.

Maar ook voor vermogensplanning in het algemeen is vruchtgebruik een interessante formule: door de tijdelijke aard van het vruchtgebruik kan men in familiale schikkingen immers zorgen voor een levensonderhoud van de beschermde persoon ( vruchtgebruiker), terwijl het eigendomsrecht en het aankomend ( latent) genot en gebruik tijdens het leven al aan de volgende generatie worden overgedragen. Bovendien kan het vruchtgebruik op alle soorten van goederen worden gevestigd, wat interessante vooruitzichten biedt. Het vruchtgebruik kan bijvoorbeeld slaan op onroerende goederen (huis of terrein), op lichamelijke zaken (meubelen), op zakelijke rechten (opstal, erfpacht, vruchtgebruik!), op schuldvorderingen of aandelen. Zelfs een vruchtgebruik op onlichamelijke eigendom (auteursrechten, handelszaak) is mogelijk.

Een tijdelijk recht

Vruchtgebruik kan worden gedefinieerd als het recht om andermans zaak te gebruiken en er de vruchten van te plukken. Het is altijd een tijdelijk recht, wat logisch is aangezien het geldt in hoofde van een natuurlijke persoon, en natuurlijke personen zijn per definitie altijd sterfelijk. Dat betekent concreet dat het vruchtgebruik een einde neemt door zijn/haar overlijden.

Iets ingewikkelder wordt het wanneer rechtspersonen (vennootschappen) een vruchtgebruik uitoefenen. Aangezien een rechtspersoon nooit kan sterven, heeft de wetgever bepaald dat het vruchtgebruik hoogstens voor dertig jaar kan worden gevestigd. Hiervan kan nooit worden afgeweken, ook niet bij overeenkomst.

De eigenaar van een goed waarvan het vruchtgebruik is toegekend aan een andere persoon, wordt aangeduid als de blote of naakte eigenaar. Zolang het vruchtgebruik duurt, is hij ontnomen van het gebruik en de opbrengsten van het desbetreffende goed. Deze eigenaar heeft niet langer het volle eigendomsrecht: hij is verlamd of ontnomen van zijn volwaardig eigendomsrecht. Op het moment dat het vruchtgebruik uitdooft, zal hij opnieuw zijn tijdelijk ontnomen rechten hernemen en eigenaar in de meest volle betekenis van het woord worden.

De blote eigenaar verliest tijdens de periode van het vruchtgebruik niet al zijn rechten. Zo kan hij de blote zaak nog steeds verkopen, wegschenken, met erfdienstbaarheden of met hypotheken bezwaren, op voorwaarde tenminste dat deze daden aan de rechten van de vruchtgebruiker geen afbreuk doen.

Met andere woorden: de vruchtgebruiker heeft een ongestoord bezit. Hij heeft een zakelijk recht op deze goederen. Hij mag de zaak blijven gebruiken, in welke handen de blote eigendom ook overgaat. Het is juist door dit zakelijk recht dat het vruchtgebruik zich onderscheidt van de huur. Bij verhuring heeft de huurder weliswaar ook het genot van de verhuurde zaak, waarvan een ander persoon eigenaar is. Maar de rechtsband van de huurder tegenover de verhuurder/eigenaar is fragieler en niet zo sterk als deze van de vruchtgebruiker. Bij een mogelijke verkoop van de verhuurde zaak heeft de nieuwe eigenaar meer wettelijke mogelijkheden om de bestaande huurtoestand te beëindigen. De eventuele koper van de blote eigendom zal slechts de volle eigendom verkrijgen na de tijd waarvoor het vruchtgebruik werd verleend of bij de dood van de vruchtgebruiker. De aangekochte blote eigendom wordt dan volle eigendom.

Veel contractuele mogelijkheden

Behalve het tijdelijk karakter van het vruchtgebruik, dat van openbare orde is, biedt dit recht veel contractuele mogelijkheden, waaraan het ook zijn succes te danken heeft.

Het vruchtgebruik is een zakelijk recht. Dit betekent dat de vruchtgebruiker, net zoals de blote eigenaar, zijn rechten kan verkopen. De vruchtgebruiker van een onroerend goed kan desgevallend een hypotheek laten stellen, dit alles zonder toestemming of tussenkomst van de blote eigenaar. De titularis van een tijdelijk vruchtgebruik kan zijn recht verkopen, maar niet langer dan de nog openstaande duur.

Voorts is het vruchtgebruik gekoppeld aan de persoon/titularis van het vruchtgebruik en bijgevolg niet vererfbaar. Het dooft uit bij het overlijden van de titularis. Toch moet dit enigszins worden genuanceerd: zo kan men het vruchtgebruik op één of meerdere personen vestigen, waarbij het vruchtgebruik bij het overlijden van één van de vruchtgebruikers kan aangroeien bij de andere(n). Dit noemt men aanwas. Voorts kan men bedingen dat het vruchtgebruik bij overlijden van de vruchtgebruiker terugvalt op een andere persoon, zodat het vruchtgebruik in hoofde van deze persoon zal ontstaan tot zijn overlijden.

Hoe omgaan met vruchtgebruik?

In de context van een klassieke familiale successieplanning wensen de ouders tijdens hun leven al goederen aan de volgende generatie door te schuiven. Op die wijze komen hun kinderen al geheel of gedeeltelijk in het bezit van het familiepatrimonium. Maar deze verarming in hoofde van de ouders impliceert altijd afstand van macht. En het is juist deze macht of zeggenschap die men wenst te behouden.

Soms zijn de kinderen nog minderjarig of nog niet in staat om de geschonken zaken te besturen. Maar toch wensen de ouders al een deel van het patrimonium af te staan, terwijl ze tegelijk de opbrengsten ervan willen behouden. Op die manier blijft een bestaand inkomen gevrijwaard. Een schenking met voorbehoud van een levenslang vruchtgebruik kan hier het passende antwoord bieden.

Een kleine greep uit de mogelijkheden.

Bij een schenking van het woonhuis met voorbehoud van vruchtgebruik behouden de ouders een levenslang bewoningsrecht. Desgevallend kunnen ze zelfs de woning verhuren en de huuropbrengsten ervan opstrijken. In dit geval zullen ze ook de onroerende voorheffing betalen. Voor de schenking van onroerende goederen met voorbehoud van een levenslang vruchtgebruik betaalt men progressieve schenkingsrechten en dit op de waarde van de volle eigendom.

Ook in de financiële sector is deze techniek mogelijk. In geval van een schenking van kasbons plukken vader en moeder de burgerlijke vruchten (interesten). Zelfs een vruchtgebruik op beleggingsfondsen of beveks/bevaks zou tot de mogelijkheden behoren.

Bij een gelijkaardige schenking van aandelen bewaren de ouders het stemrecht in de familievennootschap en bijgevolg ook de controle over het bestuur van hun onderneming. Bovendien ontvangen zij desgevallend de hieruit voortvloeiende dividenden.

Het succes van deze schenkingen ligt ook in het fiscale karakter ervan. Niet alle schenkingen van roerende goederen hoeven bij notariële akte te worden opgesteld. Zijn het aandelen op naam, dan is de interventie van een notariële akte noodzakelijk, wat schenkingsrechten impliceert. Voor aandelen aan toonder liggen de zaken anders. Zij hoeven niet bij notariële akte te worden opgesteld en kunnen derhalve vrij van schenkingsrechten worden overgedragen. Om van een handgift te kunnen spreken, moeten de zaken materieel (van hand tot hand) worden overgedragen.

Let op voor schenking van aandelen aan toonder

De eerste vraag die daarbij meestal rijst, is of een handgift gepaard kan gaan met een voorbehoud van vruchtgebruik. In de rechtspraak zijn er op dit punt controversiële standpunten. Een handgift met voorbehoud van vruchtgebruik lijkt toch moeilijk. Enerzijds moet de begiftigde in het bezit van de zaak worden gesteld, anderzijds heeft de vruchtgebruiker ook recht op afgifte van de zaak. Hoe kan anders de vruchtgebruiker zijn rechten (stemrecht/recht op dividenden) uitoefenen? Op het tijdstip dat de aandelen aan de begiftigde worden overhandigd, staat de schenker zeker zijn zaak af, maar als de begiftigde daarna de aandelen aan de schenker/vruchtgebruiker teruggeeft zodat deze laatste zijn zakelijke rechten zou kunnen uitoefenen, dan is elk spoor van de gerealiseerde schenking verdwenen. Een handgift met voorbehoud van vruchtgebruik lijkt dan ook onverenigbaar met haar eigen voorwaarde van de materiële overdracht (traditio).

Hoe in de praktijk oplossen?

Niet zo sterk als de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik is het procédé waarbij de schenker een last aan de begiftigde oplegt om hem de waarde van de dividenden van de geschonken aandelen periodiek uit te betalen.

Dit is dan echter geen voorbehoud van vruchtgebruik meer. In dat geval heeft de schenker geen zakelijk recht meer, maar alleen nog een vorderingsrecht. Bovendien is het probleem met de controle over de onderneming nog niet opgelost, gezien het stemrecht in dit geval bij de begiftigde is terechtgekomen.

In de praktijk werd daarom naar andere oplossingen gezocht:

Zo wordt in bepaalde gevallen voorgesteld om alleen de mantel af te geven, en het couponblad te behouden. Met deze ogenschijnlijk vernuftige techniek lost men echter nog niet het netelige vraagstuk van het voorbehoud van het vruchtgebruik op. Het couponblad verleent alleen een recht op de vervallen dividenden, maar verleent daardoor nog geen stemrecht.

In andere gevallen wordt voorgesteld om een handgift van aandelen, met voorbehoud van vruchtgebruik, te verwezenlijken door ze te overhandigen aan een derde, die ze dan, wat het vruchtgebruik betreft, voor rekening van de schenker zal bewaren, en wat de blote eigendom betreft voor rekening van de begiftigde.

Kan men in deze context spreken over de materiële overhandiging van de aandelen? Dit lijkt dan toch moeilijk in te vullen als de bewaarnemer beurtelings of tegelijk handelt voor rekening van de begiftigde (de aandelen in ontvangst nemen) en van de schenker (de aandelen voor zijn rekening bewaren).

Gevaar voor successierechten

Deze schenking van roerende goederen met voorbehoud van vruchtgebruik wordt door de fiscale wetgever bovendien met argwaan behandeld. Zoals al aangegeven, dooft het vruchtgebruik uit bij het overlijden van de titularis. Op fiscaal vlak brengt dit geen gevolgen mee, althans in beginsel. Bij het wettelijk erfrecht zal door het overlijden van de moeder, de vader het vruchtgebruik verkrijgen en de kinderen de blote eigendom. Op deze verkrijging betalen vader en de twee kinderen successierechten. De dag dat vader overlijdt, komt ook een einde aan het vruchtgebruik en krijgen de kinderen de volle eigendom.

Bij de uitdoving van het vruchtgebruik betaalt men geen successierechten. Dit onbelastbaar feit ingevolge het erfrecht kan een ingeving zijn om tijdens het leven al effecten (aandelen/obligaties/certificaten) op naam of aan toonder op naam van de kinderen te plaatsen en het vruchtgebruik voor zich te houden. Bij het overlijden van de vruchtgebruiker zouden deze effecten dan in volle eigendom toekomen aan de derde, zonder betaling van enig successierecht.

Deze inschrijving van effecten, voor het vruchtgebruik op naam van de overledene en voor de blote eigendom op naam van een derde, wordt voor de heffing van successierechten geacht in volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn. Dit betekent dat van de derde wordt vermoed dat hij de effecten bij testament (als legaat) heeft verkregen. Deze bepaling is ook van toepassing voor geldplaatsingen (bankrekeningen, leningen en schuldvorderingen). De loutere inschrijving van de effecten in het register is voldoende, zelfs als deze meer dan drie jaar voor het overlijden had plaatsgevonden. Met deze bepaling wou men fictieve schenkingen tegengaan door deze door een loutere materiële inschrijving in het register ervan tegen te gaan.

Deze bepaling kan buitenspel worden gezet als men kan aanvoeren dat de inschrijving niet een bedekte bevoordeling ten behoeve van de derde is. In dit geval zal de erfgenaam moeten aantonen dat hij al voordien, dus vóór de inschrijving, de effecten in volle of in blote eigendom bezat.

Zo zal deze fiscale wettekst niet van toepassing zijn als men kan bewijzen dat de effecten destijds werden aangekocht door vader voor het vruchtgebruik en door de kinderen voor de blote eigendom en dit ter belegging van gelden afkomstig uit de nalatenschap van moeder, die al overleden is. Op de vererfde gelden zijn de kinderen bij veronderstelling van het wettelijk erfrecht in dit geval gerechtigd voor de blote eigendom. De vader verkrijgt in deze situatie het vruchtgebruik. Zo zal bij overlijden van vader het vruchtgebruik uitdoven en zullen er geen successierechten verschuldigd zijn. Kan men aantonen dat de vruchtgebruiker alleen zijn vruchtgebruik heeft uitgeoefend, dan zal de taxatie op een bepaalde wijze toch nog worden gemilderd.

Burgerlijke vennootschap als alternatief

Een mogelijke oplossing bestaat erin de aandelen in een burgerlijke vennootschap onder te brengen.

De beslissingsmacht van de burgerlijke vennootschap kan ofwel bij één ouder of bij beide ouders rusten. Zij worden statutair zaakvoerder van de vennootschap. Het mandaat van zaakvoerder is in beginsel onherroepbaar en kan alleen ingevolge gewichtige redenen worden herroepen. Op die wijze behouden de ouders de controle over het geschonken patrimonium. In de statuten kan men ook bepalen dat het stemrecht wordt uitgeoefend per hoofd (en dus niet per aandeel). Op deze wijze blijft de inspraak van de kinderen zeer beperkt, mochten zij over een meerderheidsparticipatie beschikken.

De oprichting van een burgerlijke vennootschap met inbreng van roerende goederen (aandelen) hoeft geen notariële tussenkomst. De vaste kosten voor een burgerlijke vennootschap liggen laag, aangezien er een jaarrekening noch boekhouding vereist is. Omdat de burgerlijke vennootschap hij onderhandse akte kan tot stand komen, zijn er ook geen registratierechten verschuldigd. Wordt de onderhandse akte ter registratie aangeboden, dan is een registratierecht van 0,5% verschuldigd op de waarde van de ingebrachte aandelen.

In de statuten van de burgerlijke vennootschap kan men voorts bepalen dat de overdracht van de aandelen alleen met unaniem akkoord van de vennoten kan geschieden.

Door een burgerlijke vennootschap op te richten, is een verregaande splitsing van de juridische en de economische eigendomsrechten mogelijk en behouden de ouders indirect de controle over het familiepatrimonium.

De auteur is professor aan de Fiscale Hogeschool en Estate Consultant.

Jos Ruysseveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content