Nu El Niño stilaan uitgeraasd is, wordt het hoog tijd om Peru te (her)ontdekken. Eén van de meest kleurrijke landen ter wereld, één van de meest indiaanse van Zuid-Amerika. We volgen ‘s werelds hoogste spoorwegtraject, dwars door de Andes. Sporen naar het magische Machu Picchu. En maken een boottocht op het Titicaca-meer, de navel van de Inca-wereld.

Peru is een heel mooi en mysterieus land, waar de trieste geschiedenis van de bloeddorstige verovering door de Spanjaarden tot vandaag voelbaar is gebleven. De kerken zijn er gebouwd op de ruïnes van de Inca-tempels. Bijna de helft van de bevolking (45%) is nog volbloed indiaans. De oude culturen zijn sluimerend blijven voortleven en beleven hedentendage een revival, niet in het minst vanwege de rage van de new age en de celestijnse beloften van James Redfield. Er scheelt iets met het tijdsgevoel in Peru. Onze kalender lijkt ook vandaag nog geen vat te hebben op dit land, dat ooit het centrum van de zonnecultus was. De tijd heeft hier verschillende snelheden. Op een zakenkantoor in Lima haast men zich naar de 21ste eeuw. Wie op een hoogte van 4000 meter lama’s hoedt, ziet de zon opgaan en weer ondergaan als in een oneindige spiraal, en heeft alleen behoefte aan cocabladeren om niet duizelig te worden. Treinen razen niet door het Peruaanse landschap, maar kruipen over de sporen. Een openbaring voor de westerse treinreiziger die gewend is aan voorbijflitsende beelden die alleen een onduidelijk flou artistique op het netvlies achterlaten. Wie in Peru het spoor neemt, beleeft het land van binnenuit, wordt zelf een deel van het landschap.

Opletten

voor zakkenrollers! Het wordt er met de hamer ingedreund door iedereen die hier met toerisme te maken heeft. ‘s Avonds niet alleen op straat rondlopen, geen dure uurwerken of opzichtige juwelen dragen, geen geld in de pocket. Elke ervaren reiziger kent de regels van het spel. Maar hier in Peru wordt hij er toch al te vaak aan herinnerd. Laat dit geen beletsel zijn om er toch op uit te trekken. Men zal heel snel ervaren dat de Peruanen heel vriendelijke en joviale mensen zijn die graag contacten leggen.

Het Grand Hotel Bolivar straalt vergane glorie uit en is zeer goed gelegen om de hoofdstad te verkennen. Het is ‘s avonds op de koppen lopen in de Calle Trujillo, de autovrije aorta van Lima. In de kroegen wordt rundshart op spiesjes ( anticuchos) gegeten en lokaal bier gedronken. Het angstgevoel smelt gauw weg en ruimt plaats voor nieuwsgierigheid.

Lima is geen onaardige stad. Binnenstad bedoelen we dan. Rond de stadskern, die nog heel wat pleinen, gebouwen en monumenten uit de koloniale tijd bezit, deint het hoofdstedelijk gebied gevaarlijk uit in eindeloze favellas. Er wonen al zo’n 7 miljoen inwoners, bijna één derde van de hele bevolking. Normaal regent het nooit in Lima, maar dit jaar is er al 150 l/m2 water gevallen, met als gevolg woeste overstromingen, ingestorte adobe huizen en talrijke doden. De Panamerican Highway werd lange tijd gesloten, zodat de bevoorrading van de stad in het gedrang kwam en de prijzen van de voedingswaren de hoogte inschoten. President Alberto Fujimori, aan de macht sedert 1990, probeerde zijn (tanende) populariteit wat op te poetsen door hulp te bieden bij de reddingsoperaties. Maar zijn publicitaire stunt had het omgekeerde effect. De economische realiteit laat zich niet verbloemen door theatrale menslievendheid. Peru is een arm land, één van de armste van Zuid-Amerika. Daarvan raakt men snel overtuigd wanneer men zich begeeft in de buitenwijken van de hoofdstad of het platteland doorkruist. De indiaanse bevolking is het hardst getroffen. Vijf eeuwen onderdrukking hebben hun sporen nagelaten in dit land. De tegenstellingen tussen rijk en arm zijn bijzonder groot. In de betere buurten huurt men een appartement voor 100.000 frank en koopt men er één voor 10 à 12 miljoen. Een arbeider of een boer moet vele levens werken om zo’n som bij elkaar te harken. Het onderwijs is (bijna) gratis, maar voor de betere scholen moet men naar privé-scholen die peperduur zijn. Op sommige plaatsen in de stad staan verlaten ruïnes van piramides, versteende getuigen van verdwenen beschavingen. De belle époque restaurants langs de Malecon de Miraflores, waar de rijken zich te goed doen aan kreeft en champagne, hebben iets decadents. Vlakbij ligt het Parque del Amor waar jonge koppeltjes verliefd op de banken zitten te zoenen en te ritselen. Liefde is zichtbaar in Peru. Een paar dat verliefd is, toont dat aan de buitenwereld. Overal ogen die vonken.

Arequipa

is een verademing na het drukke en drukkende Lima. De Witte Stad wordt ze genoemd omdat de gebouwen opgetrokken zijn uit witte lavasteen. Wanneer de zon hoog aan de hemel staat, doet het wit van de mooie gebouwenrijen rond de Plaza de Armas haast pijn aan de ogen. Arequipa is een stad met een grote middenklasse. Het klimaat is ideaal voor landbouw. De boeren oogsten 3 à 4 keer per jaar: wel 30 soorten aardappelen, ajuin, look en – natuurlijk – maïs. Een indiaanse grootmoeder met typische bolhoed zit aan de fontein met haar kleinkinderen te spelen. Een blanke man laat zijn schoenen poetsen in een hoog gestoelte, terwijl hij zijn krant leest en geen aandacht schenkt aan wat er zich aan zijn voeten afspeelt.

Arequipa bezit een uitzonderlijk gebouw, het klooster Santa Catalina, dat door de Unesco beschermd en gerestaureerd werd. Er leven nog 25 nonnen in het klooster, dat vier eeuwen van de buitenwereld afgesloten was en sedert enkele jaren opengesteld werd voor het publiek. Het regime van de kloosterzusters werd de jongste jaren versoepeld. Ze mogen spreken en het klooster verlaten om een dokter of een tandarts te bezoeken. Santa Catalina is een contemplatief oord dat toch heel werelds aandoet: een veelheid van aan elkaar geschakelde gebouwen, door een doolhof van gangen verbonden, in prachtig siena en azuurblauw beschilderd. Het lijkt wel een dorp in Toscane. Als er één klooster in de wereld is waar ik (een tijdje) wil vertoeven, is het hier. Bij het buitengaan word ik door een ondeugende dame met een waterpistool achternagezeten en ik krijg een straal in de nek. Het is geen kloosterzuster, maar een gids die het nakende carnaval aankondigt. Es carnaval! We zullen het geweten hebben. Water zal trouwens een hoofdrol spelen op onze rondreis.

De vlucht

van Arequipa naar Juliaca vertrekt met uren vertraging vanwege stormweer, maar het wachten loont de moeite. De landschappen die zich onder onze vleugels ontvouwen, zijn van een adembenemende schoonheid. Het altiplano is een grap van de natuur, een surrealistisch spel met de regels van de logica. Het vlakke land op 4000 meter hoog. Hier horen kale bergpieken te staan in plaats van een uitgestrekte prairie, bevolkt door zwervende lama’s. Bij de landing worden de hemelsluizen wagenwijd opengezet. Het spurtje naar het luchthavengebouw doet sommige reizigers naar adem snakken. De hoogte laat zich gevoelen. Het enige middel dat helpt – wisten de indianen al – is thee van cocabladeren. We zullen er de volgende dagen uitgebreid van genieten. Maar in Juliaca blijven we bijna vastzitten. De stortregen – waar men niet op voorzien is – heeft de wegen in kolkende rivieren herschapen. De voertuigen zitten tot aan de nokkenas in het water. Met stenen en planken heeft men loopbruggen gemaakt in de stad. Maar ons doel zijn de graven van Sillustani, enorme cilindervormige bouwwerken opgetrokken in kolossale stenen, op een onherbergzame hoogte waar alleen lama’s zich goed in hun vel voelen. De steenblokken zijn haarfijn uitgesneden wat voedsel gaf aan theorieën als zouden de oude beschavingen de laserstraal gekend hebben. Vandaar gaat het naar Puno, aan de rand van het Titicaca-meer. Puno is een studentenstad en heeft dus studentencafés: Kutuso Café bijvoorbeeld. Er wordt bier gedronken uit grote kruiken en wild gedanst. De cocathee heeft zijn werk gedaan.

Het Titicaca-meer

heeft de vorm van een grote kat. Het is 9000 km² groot, dat is bijna één derde van de oppervlakte van ons land. Volgens de legende (?) zijn hier de eerste mensen geboren: de Adam en Eva van de Inca’s. Het is het hoogst gelegen bevaarbare meer ter wereld, op enkele kleinere plasjes in de buurt na. Het meer is ook bewoond. Op drijvende vlotten van riet ( totora) wonen de Uros-indianen, of wat er nog van overblijft. Eeuwen geleden hebben de Uros zich op het meer teruggetrokken om aan de dwingelandij van de Aymará en later de Inca’s te ontsnappen. Door inteelt zijn ze echter zo goed als uitgestorven. Een aantal hebben kunnen overleven door zich te vermengen met andere stammen. In hun dorpen bevinden zich drijvende schooltjes, escuela flotante, van de Adventists, wat dacht u. Ze leven van visvangst en ruilhandel en proberen wat spulletjes te verkopen aan de schaarse toeristen die hen bezoeken. Deze Uros behoorden tot de eerste lichting indianen die via de Beringstraat tot Amerika zijn doorgedrongen. Ze zijn heel verschillend van de Aymará en Quechua, die de meerderheid vormen onder de indiaanse bevolking. De Spanjaarden beschreven hen als volgt: “Ze lopen naakt, eten rauw vlees en levende vis”. Door de Inca’s werden ze de vuurlijn ingejaagd bij de Spaanse intocht.

In het Titicaca-meer bevinden zich ook verscheidene eilandjes, waarvan sommige bewoond zijn. Dat is onder meer het geval op het eiland Taquile, bekend om zijn kleurrijke geweven stoffen. Mannen lopen er al breiend rond met een wollen muts op hun hoofd. Vrouwen zitten achter tuinmuurtjes aan ingenieuze weefgetouwen waarmee ze de prachtigste stoffen vervaardigen. Kinderen lopen het eiland op en af om toeristen een geluksbrengend armbandje te verkopen. Het eiland heeft iets van het paradijs. Als dat zo is, wordt er in het paradijs lekker gegeten: rocoto relleno, gevulde pepers met gehakt, olijven, eieren, druiven, ajuin, gegratineerd in de oven; escribano, gekookte aardappelen met tomaten; soltero, kaas met ajuin; en de onvermijdelijke cuy, het nationale gerecht bestaande uit geroosterde Guinese biggetjes, geserveerd met een notensaus.

Hoogtepunt

van de reis wordt de treinrit door de Andes, van Puno naar het magische Cuzco. Normaal duurt de tocht 8 à 10 uur; wij zullen ruim 14 uur onderweg zijn. Erg klokvast zijn de Peruaanse treinen niet. Het zijn eigenlijk oude Roemeense treinstellen, opgekalefaterd met een likje vrolijke oranje verf. Bij het vertrek lopen we al 2 uur vertraging op, wat de handelaars van Puno in staat stelt al hun koopwaren aan de man te brengen. Twee wagons zijn gereserveerd voor toeristen, de andere worden gebruikt door de lokale bevolking. De trein stopt onderweg een tiental keer, en telkens krijgen de toeristen een kleurrijk spektakel voorgeschoteld. Vrouwen verkopen geweven doeken, kinderen bieden snoepgoed aan, mannen leuren met sigaretten. Na een paar stations begint het echter op te vallen dat sommige gezichten déjà vu zijn. Inderdaad, wat blijkt: vele verkopers en verkoopsters zitten in de achterste treinstellen en stappen aan elk station uit met steeds dezelfde waren. Dus kunnen we net zo goed op de trein onze aankopen doen. De achterste treinstellen zitten overvol: vele reizigers hebben geen zitplaats kunnen bemachtigen en de meesten dragen grote toegeknoopte doeken, volgestouwd met koopwaren. Er heerst een leuke sfeer. Vrouwen gaan rond met grote bollen kaas. Er wordt indiaanse muziek gespeeld. Ook in de kleine stationnetjes wordt de trein feestelijk ingehaald. Hier en daar worden zelfs dansen opgevoerd wanneer de trein halt houdt.

Er is slechts één spoor, zodat we op een zijspoor moeten uitwijken om de trein uit de andere richting door te laten. We bevinden ons op het hoogste punt van de reis, La Raya, 4319 meter hoog. De besneeuwde Andes-toppen vormen een sprookjesachtig decor. De nacht is al gevallen wanneer we tuffend het station van Cuzco binnenrijden.

Cuzco

was een heilige stad voor de Inca’s, het centrum van de wereld. De Spanjaarden hebben voortgebouwd op de indiaanse fundamenten. Cuzco is één van die plaatsen in de wereld die je moet gezien hebben. In dat Spaanse harnas voel je nog steeds het indiaanse hart kloppen. Bovendien heeft carnaval net zijn hoogtepunt bereikt. Op de Plaza de Armas staan overal bierstalletjes, indiaanse vrouwen houden het bij chicha, het lokale bier dat de vrouwen door vermenging met hun speeksel tot gisten brengen. Het paarskleurige bier heeft een ‘ongewone’ smaak, en je mag er niet aan denken dat de drank al eens eerder ‘voorgeproefd’ werd. Veel tijd om na te denken heb ik trouwens niet, want ik word van alle kanten met waterballons en volle emmers bekogeld. Carnaval is een natte bedoening in Peru. Het feest wordt uitbundig gevierd.

De indiaanse monumenten – zoals het immense Sacsayhuaman, waar elk jaar op 24 juni 100.000 indianen in vol ornaat samenstromen – liggen er nu verlaten bij. In de dorpen van de heilige Urubamba-vallei worden overal dansfestivals gehouden en worden de beste groepen door een jury bekroond. De pittoreske markt van Pisac wordt overspoeld door honderden dansers die van heinde en ver zijn gekomen in hun traditionele kostuums. Wanneer de zon is ondergegaan, leiden alle wegen naar Cuzco. In deze sfeervolle stad ontplooit zich een bruisend nachtleven. De kroegen zijn volgelopen, in de disco’s is het drummen om een plaatsje op de dansvloer te bemachtigen. Diep in de nacht is de Plaza de Armas nog goed gevuld. Het plein is surrealistisch verlicht; het verschil tussen dag en nacht verdwijnt. De meeste drinkebroers hebben blijkbaar meer dan één glas te veel op. Er komt vuistwerk aan te pas, zoals dat in een niet zo ver verleden nog het geval was op onze betere kermissen.

De volgende dag brengt de trein ons na drie en een half uur sporen naar Machu Picchu, de verloren stad, die 500 jaar onaangeroerd is gebleven, tot ze in 1911 als bij toeval ontdekt werd door de Amerikaan Hiram Bingham. Er hangt een dikke mist over de site en de omliggende bergen, die geleidelijk hun geheim zullen ontsluieren. Waarom hebben de Inca’s op deze barre hoogte, temidden van het ondoordringbare nevelwoud, een heiligdom, een stad gevestigd? Het geheim zit hem in het landschap waar de condor heerst. Wanneer de wolken langzaam optrekken, zien we dat Machu Picchu gebouwd is aan de voet van een enorme rots die de vorm aanneemt van een poema, die als een sfinx rust op zijn voorpoten en het hoofd opricht. De poema was voor de Inca’s een heilig dier. Vandaar. Deze ontdekking maakt van deze site een van de meest intrigerende in de wereld.

Terug

in Lima, bezoeken we het Gold Museum, waar een enorme privé-collectie van 35.000 stuks wat rommelig uitgestald ligt. Wie de stukken aandachtig bestudeert, komt tot merkwaardige vaststellingen. Hoogst fascinerend zijn de schedels, waarvan vele de sporen dragen van hersenoperaties. Onderzoek heeft uitgewezen dat 80% van de patiënten de operatie overleefde. De schedelboring werd met vlijmscherp obsidiaan uitgevoerd en de opening werd achteraf soms met goud dichtgegoten. Zoals men de visu kan vaststellen. Sommige schedels tonen valse tanden in paars bergkristal. Heel mooi zijn de mummies in foetushouding, kunstwerken van menselijke materie als het ware. Eentje trekt bijzonder de aandacht. Waar hebben we die ooit gezien? Juist, in De 7 kristallen bollen van Hergé. De mummie in het museum in Lima is niemand minder dan Raskar Kapak, hij-die-het-vuur-van-de-hemel-ontketent, met zijn gouden kroon en zijn gouden arm- en enkelbanden. Als kind heeft hij me nachtmerries bezorgd. Nu ik hem ‘in levende lijve’ zie, groeit er respect voor deze mysterieuze getuige van een dominante beschaving die zoveel hoger stond dan we tot de dag van vandaag durven toegeven.

Touroperator Jetair organiseert reizen naar Peru en is marktleider op deze bestemming. Informatie vindt u in de brochure JetAir World, South America, die verkrijgbaar is bij de reisagent.

Lufthansa vliegt naar Lima, via Frankfurt en Bogotha. De reis duurt circa 17 uren.

HENK VAN NIEUWENHOVE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content