Pensioen
Er is nood aan een nieuw Generatiepact. Een echt dit keer. De Belgen langer laten werken om de pensioenen betaalbaar te houden, is een van de opdrachten voor de volgende regering. Maar dan moeten wel de stelsels van vervroegde uittreding worden aangepakt. Een pensioenmalus kan daarbij helpen.
Het klinkt cynisch, maar de collectieve ontslagen bij Carrefour, Godiva of Opel Antwerpen hebben toch iets opgeleverd. Het debat over zin en onzin van het brugpensioen is opnieuw losgebarsten. Dat werknemers van die bedrijven op 52 jaar of jonger via brugpensioen de arbeidsmarkt kunnen verlaten, veroorzaakte een golf van verontwaardiging. Pro memorie: 52 jaar is 7 jaar vroeger dan de effectieve Belgische pensioenleeftijd (59,6 jaar) en 13 jaar vroeger dan de officiële. Meteen rijst opnieuw de vraag of het Generatiepact uit 2005 dat de Belgen langer aan het werk wou houden überhaupt tot resultaten of op zijn minst een mentaliteitswijziging heeft geleid.
Aftredend minister van Werk Joëlle Milquet (cdH) blijft het systeem verdedigen. Zonder het brugpensioen zouden duizenden Carrefour-werknemers in de werkloosheid terechtkomen, benadrukt ze. Milquet werd daarin gesteund door ACW’er Peter Vansintjan, sociaal bemiddelaar bij Carrefour en een van haar kabinetschefs. De bruggepen-sioneerden zijn niet verloren voor de arbeidsmarkt, stelt hij. Ze moeten zich inschrijven in een tewerkstellingscel en tot hun 58ste beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. Het is een van de argumenten die de voorstanders van het brugpensioen steevast hanteren. Een steeds groter deel van de bruggepensioneerden die het slachtoffer zijn van een herstructurering, moet zich beschikbaar houden voor de arbeidsmarkt. Als ze een jobaanbod krijgen, moeten ze dat ook aanvaarden. Maar het aantal bruggepensioneerden dat zich beschikbaar moet houden voor de arbeidsmarkt blijft opvallend laag. In 2007 waren het er amper 27, in 2009 waren het er 1976, in april van dit jaar 2649. Een stijging, dat wel, maar een aantal dat in het niets verdwijnt tegenover de bijna 118.000 bruggepensioneerden die niet langer moeten zoeken naar een baan.
Gewicht van brugpensioen neemt af
Dat er nog zoveel bruggepensioneerden zijn en dat hun aantal de voorbije jaren gestegen is, maakt weinig indruk op de voorstanders van het sys-teem. Belangrijker dan de absolute cijfers is het relatieve aandeel van de bruggepensioneerden in de beroepsbevolking tussen 50 en 64 jaar, zeggen ze. Dat aandeel neemt dit jaar nog licht toe – van 8,5 naar 8,6 procent – om daarna stelselmatig af te nemen tot 7,6 procent in 2015. Volgens het Planbureau het gevolg van het Generatiepact uit 2005 dat brugpensioen steeds strenger maakt. Een man van 60 jaar die nu ontslagen wordt, moet een carrière van 30 jaar kunnen voorleggen om een beroep te kunnen doen op brugpensioen. In 2012 zal dat 35 jaar zijn. Maar het gaat hier om het conventionele brugpensioen, los van herstructureringen. Bij een collectief ontslag is het nog altijd mogelijk om af te zakken tot 50 jaar als uittredingsleeftijd.
Toch vindt het ACV dat het Generatiepact wel degelijk werkt. Het aantal mensen jonger dan 60 dat van het brugpensioen geniet, is sinds 2005 gehalveerd. Bovendien is de effectieve gemiddelde instapleeftijd in het brug-pensioen sinds 2005 gestegen van 57,2 jaar naar 57,4 jaar en van 52,8 naar 54 jaar in geval van herstructurering.
Vakbonden mogen dat al een positieve evolutie noemen, voor werkgevers is het veel te weinig. Zij benadrukken steevast dat het stelsel enorm veel geld kost aan de sociale zekerheid. De RVA-uitkeringen voor brugpen-sioenen bedragen dit jaar 1,5 miljard euro. Tegen 2015 zal dat bedrag gestegen zijn tot 1,7 miljard euro. Volgens het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) moeten deze kosten worden ingeperkt en dat kan enkel als het brugpensioen verstrengd wordt. Een VBO-berekening leert dat een werknemer één jaar langer aan de slag houden en niet met brugpensioen laten gaan ongeveer 40.000 euro oplevert aan de schatkist en sociale zekerheid (+12.496 euro besparing werkloosheidsuitkering, +10.307 euro fis-caliteit, +17.990 euro sociale bijdragen) tegenover enkele honderden euro’s gederfde sociale bijdragen op de aanvullende vergoedingen die de werkgever nog moet betalen aan de bruggepensioneerde.
Een verstrenging van het brugpensioenstelsel geeft de sociale zekerheid dus meer financiële ademruimte en kan de betaalbaarheid van de pen-sioenen garanderen, zo luidt het pleidooi van werkgevers en verschillende politieke partijen (vooral Open Vld, N-VA en LDD). Het VBO roept dan ook al een tijd op om een nieuw Generatiepact af te sluiten dat de lage werkgelegenheidsgraad bij 50-plussers – amper 34,5 procent – doet toenemen.
Verschuifeffect naar tijdskrediet
Maar het zou fout zijn te denken dat we met het afbouwen van het brugpensioen het probleem van de lage werkgelegenheidsgraad bij de 50-plussers hebben opgelost. Momenteel zijn de bruggepensioneerden maar een kleine groep van de niet-werkende 50-plussers. (zie tabel De inactieve en werkloze 50-plussers).
Het aantal vervroegd gepensioneerden en arbeidsongeschikten ligt hoger. Voorts zijn er nog altijd 90.111 oudere werklozen die zich niet be-schikbaar moeten stellen voor de arbeidsmarkt. Jarenlang vormden de groep van die vrijgestelde oudere werklozen en de bruggepensioneerden communicerende vaten. Als de regels voor brugpensioen verstreng-den kwamen meer 50-plussers in de categorie van oudere werklozen terecht. Tot 1 juni 2002. Sindsdien moeten werklozen die nog geen 58 zijn in principe ingeschreven blijven als werkzoekende.
Het aantal oudere werklozen is de jongste jaren gedaald, maar er doet zich al een tijdje een verschuifeffect voor naar het tijdskrediet en andere vormen van loopbaanonderbreking. Een van de doelstellingen van het tijdskrediet is mensen langer aan het werk te houden. Ze kiezen aan het einde van hun carrière voor een halftijdse loopbaan of werken vier vijfde. Tijdskrediet, samen met bestaande stelsels van thematische verloven en loopbaanonderbreking, hebben geleid tot een toename van de prestatieverminderingen bij 50-plussers. Het aantal loopbaanonderbrekers/tijdskredietnemers is gestegen van 100.000 in 2000 naar meer dan 250.000 vandaag. Meer dan de helft is ouder dan 50 jaar. Nemen we enkel tijdskrediet dan is 60,8 procent ouder dan 50. In 2003 bedroeg dat percentage 41 procent.
In het rapport van het Steunpunt Werk en Economie over het loopbaaneinde in Vlaanderen is de Leuvense arbeidsmarktspecialist Luc Sels zeer streng voor die systemen. Hij betwijfelt of de overstap naar deeltijdse prestaties een hefboom is voor langer werken. “Net zo goed is het een katalysator voor vervroegde uittreding”, zegt hij. “Eerder onderzoek lijkt uit te wijzen dat dit type prestatievermindering eerder een aanzet geeft tot een geleidelijke afbouw van de beroepsactiviteit voor de leeftijd van het vervroegd pen-sioen dan dat het de uittredingsleeftijd verlaat. We moeten goed beseffen dat indien prestatieverminderingen niet leiden tot een langere inzet en inzetbaarheid en enkel gebruikt worden als voorafname op vervroegde uittreding, de voltijdse werkzaamheid en dus ook het economische draagvlak bij de 50-plussers krimpt.” Anders gezegd: een 55-plusser die in plaats van twee voltijdse jaren kiest voor vier jaar vier vijfde heeft een goede keuze gemaakt. Een 55-plusser die twee voltijdse jaren vervangt door twee deeltijdse niet.
Gelijkgestelde periodes afbouwen
Een belangrijk aspect van die stelsels van vervroegde uittreding is dat die pe-riodes van inactiviteit meetellen voor de berekening van de pensioenrechten, ook al worden daar geen sociale bijdragen voor betaald. Momenteel is een derde van het werknemerspensioen gebaseerd op gelijkgestelde periodes. Dat zijn dus eigenlijk door de belastingbetaler gefinancierde pensioenrechten. Steeds meer gaan er stemmen op om die gelijkgestelde periodes niet of slechts voor een gedeelte te laten meetellen voor de berekening van het wettelijk pensioen. Zeker omdat die rechten via gelijkgestelde periodes vooral aan het einde van de carrière worden opgebouwd. Bij werknemers tussen 20 en 29 jaar bedragen de gelijkgestelde periodes 12 procent van de loopbaan, bij de 60-plussers 92 procent. Zoals Ivan Van de Cloot en Jean Hindriks van de denktank Itinera in hun laatste pensioenstudie stellen: “Het blijkt duidelijk dat eens de 60 voorbij de loopbaan bijna uitsluitend uit gelijkgestelde periodes bestaat.”
Stilaan groeit de consensus dat het zo niet verder kan. Als stelsels waarbij een werknemer kan uitbollen naar het pen-sioen minder aantrekkelijk worden gemaakt, dan zal hij eerder geneigd zijn om langer aan de slag te blijven en niet kiezen voor de openlijke of verborgen uittredingsystemen. Van de Cloot en Hindriks willen met quota voor gelijkgestelde periodes werken, afhankelijk van de aard van de activiteit. Zo kan voor loopbaanonderbreking een quotum van twee jaar volledig worden gelijkgesteld of meetellen. De twee bijkomende jaren kunnen voor minder dan volledig worden gelijkgesteld. “Op die manier kan de maatschappelijke houding tegenover verschillende vormen van inactiviteit vertaald worden. Periodes van inactiviteit zonder maatschappelijk belang worden niet meegeteld als gelijkgestelde periode.” Bijvoorbeeld: loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging of ouderschapsverlof is legi-tiem, tijdskrediet om een wereldreis te doen is dat niet. De gelijkgestelde periodes niet altijd even sterk doen meetellen in de pensioenopbouw, zeker aan het einde van de carrière, staat eigenlijk gelijk met een pen-sioenmalus.
Die is ingevoerd in verschillende Europese landen. In Oostenrijk bedraagt de pensioenleeftijd 65 jaar voor mannen. Per jaar voortijdig uittreden, daalt het pensioen met 3 procent. Wie langer werkt dan de pensioenleeftijd krijgt een bonus van 4 procent per extra gewerkt jaar. Duitsland hanteert een malus van 3,6 procent en een bonus van 6 procent.
Die pensioenmalus is een stimulans om de effectief gewerkte loopbaanjaren op te trekken. Gemiddeld genomen duurt in België een loopbaan waarin men effectief bijdraagt aan de financiering van de so-ciale zekerheid een goede 28 à 30 jaar aangevuld met gemiddeld 5 à 7 jaar gelijkgestelde periodes. Die loopbaan van 35 tot 37 jaar is te kort. Ze moet worden opgetrokken tot 40, 42 of zelfs 45 jaar, zeggen pensioenexperts. De gelijkgestelde pe-riodes minder genereus maken, is daartoe een aanzet. Zulke maatregelen kunnen we een Generatiepact-bis noemen. Of een echt Generatiepact: een alomvattend systeem om de uittreding van 50-plussers geleidelijk maar op diepgaande wijze tegen te gaan met een duidelijke financiële bestraffing voor wie vroeger stopt met werken.
België hinkt achterop
Maar volgens VBO-directeur Pieter Timmermans is er meer nodig om van een nieuw Generatiepact te spreken. In een nota die hij samen met Geert Vancronenburg, adviseur bij het Economisch departement van het VBO, opstelde voor een voordracht voor het Forum for Multinational Companies, komt hij nog met een aantal andere voorstellen op de proppen. Zo blijft hij voorstander van het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd. Die bedraagt in België 65 jaar. Volgens tegenstanders heeft het weinig zin daaraan te tornen. “We moeten eerder inzetten op de verhoging van de effectieve pensioenleeftijd die amper 60 jaar bedraagt”, zeggen ze. Toch denkt Timmermans dat een hogere wettelijke leeftijd op termijn loont. Landen als Duitsland en Groot-Brittannië hebben ervoor gekozen om de wettelijke pensioenleeftijd op 67 of zelfs 68 jaar te brengen, “weliswaar steeds ver verwijderd in de toekomst, na 2015. Het aankondigingseffect doet volop zijn werk. Wellicht zullen deze landen op het moment dat deze maatregel in werking treedt, heel tevreden zijn dat ze vandaag deze beslissing hebben genomen.”
Daarnaast pleit Timmermans ervoor om indirect te sleutelen aan de pensioenleeftijd. “De levensverwachting neemt jaar na jaar toe. Het is logisch dat dit fenomeen in rekening wordt gebracht voor het moment waarop men van een volledig pen-sioen kan genieten. Vandaar dat bij de berekening van het pensioen, naast de lengte van de loopbaan en de leeftijd, ook de levensverwachtingscoëfficiënt de hoogte van het pensioen zal bepalen. De pensioenleeftijd van 65 jaar speelt hier geen determinerende rol meer. Wie vroeger met pensioen gaat, zal het langer met de opgebouwde pensioenrechten moeten doen en dus een lager maandelijks bedrag ontvangen. Wie langer aan de slag blijft, zal meer pensioenrechten opbouwen en daardoor ook een hoger maandelijks pensioen uitgekeerd krijgen.
Verschillende Europese landen doen stappen in die richting en kiezen voor een combinatie van maatregelen zoals een verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd in functie van de levensverwachting samen met een verhoging van de vereiste loopbaanjaren. (zie tabel Riante premie of begeleidingsplan). In vergelijking met andere EU-landen scoort België hier zwak. Volgens pensioen- en arbeidsmarktexperts het bewijs dat de volgende regering dringend haar tanden in dit dossier moet zetten.
Door alain mouton, illustratie kingcoma by matita.Be
Een werknemer één jaar langer aan de slag houden en niet met brugpensioen laten gaan, levert ongeveer 40.000 euro op.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier