PARTICIPATIE HOGER ONDERWIJS
Hoe beter geschoold, hoe meer kans op een job. In onze kennismaatschappij is het scholingsniveau van de mensen dé determinant geworden van hun bestaanszekerheid en welvaart. Daarom onderzocht Barbara Tan van het CSB (Centrum voor Sociaal Beleid) van de Antwerpse Ufsia hoe het gesteld was met de onderwijsparticipatie van onze jongeren aan het hoger onderwijs.
Eerst het goede nieuws. De Vlaamse jongeren gaan steeds langer naar school. Bij de 18- tot 25-jarigen steeg de participatie van 16% in 1981 tot 25% in 1991. Dat komt gedeeltelijk door het opstuwend effect van de leerplichtverlenging, maar is ook in belangrijke mate een spontane tendens, volgens Barbara Tan. Jongens en meisjes participeren nu ongeveer in dezelfde mate aan het hoger onderwijs. In 1961 volgde in België 19,8% van alle 20-jarige mannen onderwijs tegenover slechts 9,8% van de 20-jarige vrouwen. In 1991 daarentegen was er zelfs een vrouwelijk overwicht: 44,2% van de 20-jarige mannen volgde onderwijs tegenover 47,3% van de 20-jarige vrouwen.
Nu het slechte nieuws. Sociale afkomst bepaalt nog steeds de deelname aan het hoger onderwijs. In 1992 volgde slechts 16% van de kinderen van laaggeschoolde gezinshoofden hoger onderwijs. Dat staat tegenover 52% van de kinderen van hooggeschoolde gezinshoofden. De onderverdeling volgens professionele categorie van het gezinshoofd geeft ongeveer hetzelfde beeld: in 1992 volgde 41% van de kinderen van bedienden hoger onderwijs tegenover 14% van de arbeiderskinderen. Verontrustend is dat er in de voorbije twintig jaar niet veel veranderde. Ook in 1976 en 1985 participeerden kinderen van bedienden en hooggeschoolden telkens drie tot vier keer meer aan het hoger onderwijs dan kinderen van arbeiders en laaggeschoolden. Ook bij de onderverdeling naar inkomensniveau van het gezin mat Barbara Tan aanzienlijke sociale ongelijkheden in participatie aan het hoger onderwijs.
De toegangspoort tot het hoger onderwijs is de middelbare school. In het Vlaams secundair onderwijs kampte in 1992 liefst 46% van de kinderen van laaggeschoolde ouders met schoolvertraging, tegenover slechts 29% van de kinderen van hooggeschoolde ouders. Bovendien blijven arbeiderskinderen en kinderen van laaggeschoolden oververtegenwoordigd in studierichtingen van het secundair die geen uitzicht geven op hoger onderwijs. Van de kinderen van laaggeschoolde ouders gaat 24% naar het beroepsonderwijs tegen slechts 4% van de kinderen van hooggeschoolden.
Dit alles toont aan dat er in het secundair onderwijs een vroegtijdig selectieproces plaatsgrijpt, wat de mogelijkheden op het terugdringen van sociale ongelijkheden in participatie aan het hoger onderwijs verder verkleint.
Barbara Tan, “Blijvende sociale ongelijkheden in het Vlaamse onderwijs”, CSB-Berichten, mei 1998, Centrum voor Sociaal Beleid, Ufsia, Antwerpen.
Info: CSB, Ingrid Van Zele, Tel. (03) 220.43.36.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier