Overheidsschuld. Geen omgekeerde herverdeling
De enorme overheidsschuld van de Belgische staat maakt de rijken niet rijker en de armen niet armer, zo blijkt uit een studie van de VUB-ekonomen Vuchelen en Rademaekers.
De Belgische overheid dient elk jaar steeds hogere rentelasten te honoreren. In 1993 betaalde zij aan de houders van de overheidsschuld 783 miljard frank aan intresten uit, een bedrag dat 11 % van het BBP vertegenwoordigt en 20 % van de totale overheidsuitgaven. Maakt de overheidsschuld via die rentebetalingen de rijken (houders van overheidsobligaties) alleen maar rijker, zoals men vaak hoort beweren ? Grijpt er, om de vraag in meer formeel ekonomisch jargon te herformuleren, een omgekeerde herverdeling plaats als gevolg van onze hoge overheidsschuld ? Neen, zo konkluderen VUB-vorsers Jef Vuchelen en Koen Rademaekers in hun recent onderzoeksrapport “De Inkomensverdeling van Intresten op de Overheidsschuld”.
De auteurs zoeken eerst uit hoeveel overheidsschuld precies door de Belgische gezinnen wordt aangehouden. De cijfers die Vuchelen en Rademaekers verzamelden, slaan op het jaar 1988, met een extrapolatie-oefening naar het jaar 1992. Koen Rademaekers : “Aan het feit dat het om gegevens uit 1988 gaat, moet niet te veel belang gehecht worden. De ervaring leert dat de grote tendensen in dergelijke cijferreeksen slechts heel langzaam wijzigen. “
De gezinnen hielden in 1988 rechtstreeks 879,4 miljard frank overheidsschuld aan (zie tabel 1). Daarmee is de kous echter lang niet af. Jef Vuchelen : “Laat me met een voorbeeld illustreren wat we bedoelen met onrechtstreekse schuldaanhouding door de gezinnen. De intresten die de overheid aan de financiële instellingen in binnen- en buitenland uitbetaalt, vloeien gedeeltelijk en mechanisch door naar de deposito’s. De mate waarin dan de overheidsschuld aangehouden door de financiële instellingen wordt gefinancierd door deposito’s vanwege de gezinnen, is de onrechtstreekse aanhouding door de gezinnen. “
Zo berekend namen de Belgische gezinnen op een onrechtstreekse wijze 3085,9 miljard overheidsschuld voor hun rekening waardoor in totaal 75 % van de overheidsschuld kan beschouwd worden als zijnde aangehouden door de gezinnen (zie tabel 1). Na aftrek van de roerende voorheffing inkasseerden de Belgische gezinnen in 1988 52,5 miljard rente op de rechtstreeks aangehouden overheidsschuld en 185,8 miljard op de onrechtstreekse, zijnde in totaal 238,3 miljard frank.
HOE WORDT DE POT VERDEELD ?
Hamvraag is dan hoe die rentepot van 238,3 miljard verdeeld werd over de Belgische inkomens. De VUB-vorsers boren drie bronnen aan om een idee te krijgen van de verdeling van inkomens uit vermogen (waaronder ook de rente-inkomsten uit overheidsobligaties) : de Financiële Statistieken van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS), de gezinsbudgetenquête van datzelfde NIS en de gezinsbudgetenquête van het Centrum voor Sociaal Beleid van de UFSIA. Laatstgenoemde biedt uiteindelijk de beste informatie en wordt samengevat in tabel 2. Eén deciel slaat op één tiende van de belastingaangiften, die gerangschikt werden van laagste naar hoogste inkomen : het eerste deciel omvat derhalve de armsten, het tiende de rijksten. Bij de interpretatie van deze gegevens moet er wel rekening mee gehouden worden dat het gemiddelde intrestinkomen van het hoogste deciel behoorlijk onderschat is (verzwijging van inkomsten, ontduiking,…).
Meest opvallend element uit die tabel 2 is dat het relatieve belang van het intrestinkomen weinig verandert met het inkomstenpeil (onderste lijn van de tabel) daar waar men zou verwachten dat het intrestinkomen procentueel hoger zou liggen bij de hogere inkomens, de rijkere decielen. (De reeds aangestipte onderschatting van het hoogste deciel speelt daarbij ongetwijfeld wel een vertekenende rol.)
Verder lijkt de hoge score van het eerste deciel samen te hangen met de grote aanwezigheid in dit deciel van gepensioneerden, renteniers, enzovoorts, d.w.z. personen met een laag inkomen doch met een vrij groot zeker procentueel gezien roerend vermogen.
Cijfers als die uit tabel 2 geven een indikatie van de gevolgen van het bestaan van een hoge overheidsschuld op de inkomensverdeling. Maar om te weten of er al dan niet een “omgekeerd herverdelend effekt” van uitgaat, dient toch nog een belangrijke bijkomende stap gezet te worden. Jef Vuchelen : “Indien de intresten volledig uit de opbrengst van nieuwe schuld worden betaald, verschaffen de obligatiehouders zelf aan de overheid de middelen om die intresten te honoreren. Men kan dan bezwaarlijk van een omgekeerde herverdeling gewagen daar de intresten enkel toevloeien naar diegenen die voorafgaandelijk spaarden. De verdeling van de intresten en de verdeling van de beleggingen komen in dit geval perfekt overeen. “
Het bestaan van een omgekeerde herverdeling vereist dan ook dat een deel van de intresten met belastinggeld wordt betaald. M.a.w. om van een omgekeerde herverdeling te kunnen gewagen moet het primaire saldo van de overheid, d.i. het globale saldo exclusief de rentelasten, positief zijn. In 1988 realizeerde onze centrale overheid een primair overschot van 58,7 miljard frank. De auteurs berekenen vervolgens dat in het kader van dit primair surplus 44,9 miljard belastinggeld van de gezinnen werd gebruikt om hen 28,4 miljard netto-intresten uit te keren. Tabel 3 geeft dan de verdeling over de tien decielen weer van zowel de belastingen als de uitgekeerde intresten.
De voornaamste konklusies uit tabel 3 luiden primo, dat op het eerste, tweede en vierde deciel na alle decielen een nettobijdrage leveren en, secundo, dat die bijdrage toeneemt naarmate men naar hogere decielen gaat.
Een extrapolatie van de gemaakte oefening naar 1992 toe bevestigt het herverdelingsbeeld zoals het uit tabel 3 naar voren komt. Van een omgekeerde herverdeling, d.w.z. van de lagere decielen naar de hogere, is dus hoegenaamd geen sprake.
MIDDENKLASSE GEPLUIMD.
Tot slot doen Vuchelen en Rademaekers heel de berekening nog eens over voor enkele alternatieve verdelingen van het intrestinkomen. Daaruit komt naar voren dat de herverdeling het meest uitgesproken werkt in het nadeel van de middenkategorie van inkomens. De auteurs sluiten zelf af met de waarschuwing dat al de resultaten die zij via hun vaak vrij gesofistikeerde berekeningen bekomen met grote omzichtigheid gehanteerd moeten worden. Toch staat het voor hen hoe dan ook vast dat van een omgekeerde herverdeling enkel ten nadele van de laagste inkomenskategorieën geen spoor te vinden is.
Johan Van Overtveldt
JEF VUCHELEN (VUB) “De reusachtige overheidsschuld, met de daarop betaalde intresten, bewerkstelligt geen omgekeerde herverdeling. “
Meest opvallend element in deze tabel is dat het relatieve belang van het intrestinkomen weinig verandert met het inkomstenpeil (onderste lijn) daar waar men zou verwachten dat het intrestinkomen procentueel hoger zou liggen bij de hogere inkomens (de rijkere decielen).
Op het eerste, tweede en vierde deciel na, leveren alle decielen een nettobijdrage, en die bijdrage neemt toe naarmate men naar hogere decielen gaat. Van een omgekeerde herverdeling, d.w.z. van de lagere decielen naar de hogere, is dus geen sprake.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier