OVERHEIDSFONDS

TETE DU CLIENT.

Sinds 1 januari anno ’94 is het ondersteuningsbeleid van de Vlaamse regering voor de filmproduktiesektor iets meer gekoördineerd. Het fonds “Film in Vlaanderen” zag het daglicht, dat sedertdien de budgetten en procedures beheert die voordien gespreid zaten over de departementen Ekonomie en Kultuur.

Groot voordeel voor de Vlaamse filmproducenten : ze hoeven nu nog slechts aan één deur aan te kloppen om subsidies voor hun projekten los te weken. Bovendien is de globale financiële pot flink aangedikt. De input komt nog steeds van 2 budgetten (voor ’95 kwam 159,1 miljoen frank van Ekonomie en 145,9 miljoen van Kultuur) maar het geheel wordt nu beheerd door ambtenaren van de afdeling “Media en Film” (administratie van Kultuur).

Diensthoofd Robert Van Moeseke detailleert de besteding van de fondsen in ’94 (in toto 306,1 miljoen frank) : “Aan 11 langspeelfilms (nvdr waaronder kleppers als Suite 16, Max en Manneken Pis) werd 136,5 miljoen frank aan produktiepremies toegekend, 17 kortfilms kregen 25,6 miljoen frank, 7 auteurs vingen 2,1 miljoen aan scenariopremies en aan de filmfestivals werd 24 miljoen uitgekeerd. Flanders Image, het orgaan dat de Vlaamse film in het buitenland moet promoten, en Eurimages, het Europese co-produktiefonds, werden elk 10 miljoen frank uitbetaald. En de filmverenigingen, tenslotte, kregen 19,6 miljoen. “

Buiten wat kleinere variaposten, was er nog één groot bedrag : 74,5 miljoen aan “detaxatiepremies”. Dat zijn premies a rato van 25 % van de brutorecette die een film in de bioskoopzalen vergaart. Van Moeseke : “Bedoeling van de overheid is om op die manier de producenten aan te porren meer films te maken die het publiek wil zien. Immers, hoe meer mensen gaan kijken, hoe groter de detaxatiepremie die de producent krijgt uitbetaald. “

Let wel : niet elke “Vlaamse produktie” (of co-produktie met buitenlanders) krijgt zomaar geld toegeschoven : eerst oordeelt een selektiekommissie. De producent moet bewijzen in hoeverre zijn film “Vlaams” is. Criteria zijn onder meer : de taal in de film, de herkomst van de akteurs of technische ploeg, het onderwerp, de auteur van het scenario, de lokatie waar de postproduktie plaatsvindt, de mogelijke internationale uitstraling.

En het gaat niet écht om subsidies : wanneer een film winst maakt, moet de producent, nadat zijn eigen inbreng is vergoed, terugbetalen aan het Filmfonds evenredig met het aandeel van de fondsgelden in het produktiebudget. Maar hoeveel Vlaamse films maken winst ? “

Daniël Biltereyst, docent aan het departement Kommunikatiewetenschappen van de KU-Leuven, wijst in dat verband op een manco van de Filmfondsregeling : “De premies zijn enkel gericht op de producenten. Zij kunnen dan wel een film opnemen, maar kunnen niet doordrukken dat die ook effektief in de (goede, veelbezochte) zalen komt. Om de Vlaamse film leefbaarder te maken, is er nood aan een overheidspolitiek naar de cinema-exploitanten toe. Dit kan niet in de huidige regeling. “

Een andere kritiek is : “Ik herken geen “kulturele” lijn. Premies worden te veel toegekend à la tête du client. En alles is sterk toegespitst op fiktie-langspeelfilms. We hadden vroeger een sterke traditie in dokumentaires en in animatiefilms. Een kompetitieve troef die nu flink verwaterd is, ” betreurt Biltereyst.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content