OPLOSSINGEN VOOR DE WERKLOOSHEID. Het grote misverstand
Zowel in het parlement als in de kroeg wordt het debat over de werkloosheid vertroebeld door hardnekkige populaire misverstanden over de werking van de ekonomie. We doen een poging om de valse argumenten uit de weg te ruimen.
Zelfs na jaren van ekonomisch herstel blijft één op twaalf werknemers in de rijke industrielanden in de kou staan. Sommigen zoeken de schuld hiervoor bij de opkomst van nieuwe technologieën, anderen bij de toevloed van goedkope importprodukten uit arme landen. Men hoort nogal eens dat immigranten jobs van ons afpikken, of dat er minder werk is voor mannen omdat de vrouwen niet meer aan de haard blijven. Parallel met die eenvoudige verklaringen zijn er evenveel goedkope oplossingen : waarom werkt iedereen niet wat minder uren zodat er anderen aan de slag kunnen ? Of waarom geen verbod op goedkope import en vreemde werknemers ?
Deze verklaringen en oplossingen steunen echter op een gemeenschappelijk misverstand. Namelijk, dat de output van een ekonomie, en dus ook het beschikbare arbeidsvolume, een vastliggend gegeven is. Ekonomen noemen die misvatting de lump of labour fallacy een Nederlandse vertaling is er niet.
TECHNOLOGIE.
Bekijken we eerst even de angst voor de technologie. Sinds het begin van de industriële revolutie staan werknemers weigerachtig tegenover nieuwe machines omdat die de werkgelegenheid zouden beknotten. Nochtans heeft de technologie op zich de werkloosheid niet verhoogd. Integendeel, produktiviteit, opbrengsten en het aantal jobs zijn toegenomen.
Nieuwe technologieën komen in twee vormen voor. Enerzijds is er de produktvernieuwing : de opkomst van nieuwe produkten zoals home computers en mikrogolfovens, creëert een vraag naar nieuwe jobs die men vroeger niet kende. Anderzijds is er de procesvernieuwing : nieuwe machines en metoden maken de produktie van bestaande produkten efficiënter. Op korte termijn zien we dat procesvernieuwing een beter resultaat geeft met minder werkkrachten, en dat kan dus aanleiding geven tot een verhoogde werkloosheid. Maar net zoals produktvernieuwing vergt ook dit type van technologie een bijkomende inspanning van de ekonomie, en dat kan de initiële vermindering van de werkgelegenheid opvangen.
Immers, een hogere produktiviteit verlaagt de kosten en lagere kosten leiden uiteindelijk tot lagere prijzen, hogere lonen of meer winst. De eerste twee geven het werkelijke inkomen een injektie en verhogen op die manier de vraag naar goederen en jobs. En als een hogere produktiviteit de winstmarges spekt, wordt er meer geïnvesteerd. Ook dat creëert betere resultaten en meer werkgelegenheid.
In het verleden hebben de effekten van een technologie die de vraag verhoogt steeds opgewogen tegen de effekten van een verschuiving in de werkgelegenheid. Technologie heeft uiteindelijk steeds meer jobs gecreëerd dan ze heeft verwijderd. Dat betekent niet dat nieuwe technologieën de werkloosheid in specifieke takken of regio’s niet kunnen verhogen. Er kan ook een vertraging zitten tussen het wegvallen van jobs en het creëren van nieuwe jobs. Maar dat zijn geen redenen om vernieuwing tegen te houden. De “Jobs Study” die vorig jaar door de Oeso werd gepubliceerd, toont aan dat in landen waar de struktuur van de produktie het meest is geëvolueerd naar een hoogtechnologische industrie, de meeste jobs zijn gecreëerd.
PRODUKTIVITEITSPARADOKS.
Die lump of labour-misvatting is vaak ook de oorzaak van verwarring over het feit of een produktiviteitsstijging (die voortkomt uit efficiëntere praktijken of steunt op nieuwe technologieën) nu goed is of slecht. Hoe sneller de produktiviteit groeit, des te minder jobs worden er bij een bepaalde groeiratio gecreëerd. Sommigen leiden hieruit af dat het beter zou zijn voor de werkgelegenheid dat de produktiviteit minder snel aangroeit. Het probleem is dat op lange termijn een produktiviteitsgroei de enige manier is om de levensstandaard te verhogen.
Het is waar dat in de Verenigde Staten de produktiviteitsgroei de voorbije twee decennia niet half zo snel evolueerde als in Europa (5,5 % tegenover 11 % in Europa). Toch kan deze inruil van produktiviteit en jobs niet als beleidsargument gehanteerd worden. De geschiedenis toont aan dat regeringen die jobs willen behouden door de groei van de produktiviteit om te buigen uiteindelijk een grotere werkloosheid en lagere levensstandaarden veroorzaken.
De reden hiervoor is dat een snelle produktiviteitsgroei gewoonlijk hand in hand gaat met een snelle produktiegroei. In de jaren ’60, toen de produktiviteit in Oeso-landen erg snel groeide, bleef de werkloosheid laag. In de jaren ’70 daarentegen, toen de produktiviteitsgroei (en de opbrengstgroei) slabakte, nam de werkloosheid toe.
Er is nog een reden waarom men de produktiviteitsgroei niet mag ombuigen om jobs te behouden : de vraag naar werkkrachten bij bedrijven is afhankelijk van de verhouding tussen produktiviteit en lonen. Stel dat een bedrijf minder investeert in materieel om de produktiviteitsgroei te beperken. Tenzij werknemers ook nog zouden aanvaarden om minder te verdienen, zouden de kosten om de “marginale” werknemer in te huren hoger oplopen dan de effektieve meerwaarde die de werknemer genereert door het extra werk dat hij levert en de werkloosheid zou meer toenemen dan ooit. Je kan die redenering wel omkeren : indien de loonkosten naar omlaag gaan door een vermindering van de fiskale en sociale lasten kunnen bedrijven het zich veroorloven om minder te investeren in machines en meer in personeel.
LAGE-LONENLANDEN.
Velen schrijven de werkloosheid ook toe aan de paranoia dat jobs gestolen worden door de lage-lonenlanden. Goedkope import, zo heet het, zou de lokale produktie in het gedrang brengen en zo jobs elimineren.
Het is waar dat in een land waar eenvoudige produkten goedkoop geïmporteerd worden uit derde-wereldlanden, de minder geschoolden het moeilijker krijgen. Maar dat betekent niet dat er voor hen geen toekomst is. Naarmate de goedkoop producerende landen rijker worden door export, blijven ze niet voortteren op het inkomen daarvan, maar importeren ze ook geavanceerde produkten uit de rijke landen en creëren ze op die manier jobs in de rijke landen. Als landen zich dus specializeren in de produktie van goederen waarbij ze een komparatief voordeel halen, zal de produktie wereldwijd toenemen.
Alhoewel hieruit volgt dat handel met lage-lonenlanden weinig invloed zou mogen hebben op de algemene werkgelegenheid in rijke landen, zal deze handel de verhouding van het type van jobs wel wijzigen. De vraag naar minder geschoold personeel daalt (en dus ook het loon) en de vraag naar hooggeschoolden stijgt.
De intrede van immigranten of vrouwen in de werkgelegenheid kan je op dezelfde manier analyzeren. Als de geschooldheid van deze nieuwkomers anders verdeeld is dan bij de bestaande werknemers, dan zullen de lonen relatief wijzigen. Als bijvoorbeeld de immigranten gemiddeld lager geschoold zijn dan de autochtonen, dan hebben zij een neerwaartse invloed op de lonen van de jobs voor laaggeschoolden.
Maar er is geen reden waarom de toename van het aantal werkkrachten de werkloosheid permanent zou verhogen. Immigranten of vrouwen geven hun loon ook uit waardoor de vraag, de produktie en het aantal jobs toeneemt. In de jaren ’80 kende Amerika een toeloop van 8 miljoen immigranten waardoor het aantal werkkrachten met een vierde vermeerderde. Toch daalde de werkloosheid omdat er veel meer nieuwe jobs gecreëerd werden.
JOB-SHARING.
De voorbije jaren is de idee populair geworden om minder uren te werken, één voltijdse betrekking over twee halftijdse uit te splitsen (job-sharing of arbeidsverdeling) of vroeger op pensioen te gaan. Dat zou de werkloosheid oplossen. Het kan verkeerd lijken dat de enen op zoek zijn naar werk terwijl de anderen veel te veel uren op kantoor doorbrengen. Heel veel mensen werken meer dan 48 uur per week. Dus waarom het werk niet verdelen ?
Vorig jaar besliste Volkswagen om niet het personeelsaantal te verlagen, maar een vierdagenweek te introduceren. Sommige Europese regeringen hebben job-sharing gepromoot door bedrijven minder sociale lasten te laten betalen. Maar de meeste scenario’s hebben een teleurstellend resultaat, vooral vanuit familiaal standpunt. Het is waar dat als er een vaste hoeveelheid werk te doen was in een maatschappij, er minder werkloosheid zou zijn indien de mensen die werken, minder uren zouden presteren. Maar, de hoeveelheid werk is nooit een konstante. Geen enkele teorie noch de ervaring leert ons dat job-sharing de oplossing is om de werkloosheid op te lossen. Hiervoor zijn drie redenen :
– Minder uren betekent alleen meer jobs als ook het loon overeenkomstig wordt aangepast. Velen vinden meer vrije tijd een aanlokkelijke idee, maar zijn gekant tegen een lager inkomen.
– Niet alle werkkosten lopen recht evenredig met het aantal uur dat er gewerkt wordt. Vaste kosten voor rekrutering en training kunnen nogal oplopen waardoor het voor een bedrijf duurder is om twee deeltijdsen in dienst te nemen dan één voltijdse werknemer. Het risico bestaat dan ook dat een kortere werkweek de gemiddelde kosten per eenheid produktie verhoogt waardoor het bedrijf zich genoodzaakt ziet om totaal minder werkuren aan te kopen.
Als een kortere werkweek en meer vakantie écht een eenvoudige oplossing vormden voor minder werkloosheid, dan zou Europa toch wel de laagste werkloosheidscijfers moeten hebben. Maar Europa, waar werknemers alles in het werk stellen om minder uren te mogen werken, kent veel hogere werkloosheidscijfers dan Amerika en Japan.
EEN BETERE MANIER.
Het is niet verkeerd van bedrijven en vakbonden om te ijveren voor minder werkuren tegen een lager loon. Maar als de regering denkt jobs te kunnen creëren door mensen te verplichten minder uren te werken, dan zouden ze de werkloosheid wel eens kunnen voeden in plaats van afslanken.
De populaire roep in Europa naar een kortere werkweek kunnen we gelijkstellen met het geruzie over hoe men een taart in gelijke stukken deelt voor steeds meer disgenoten, terwijl er niet wordt gedacht aan het bakken van een grotere taart. Zo verliest men de onderliggende oorzaken van de Europese werkloosheid uit het oog.
De “Jobs Study” van de Oeso stelt dat men de werkkrachten van een maatschappij het beste laat renderen met flexibeler lonen, lagere minimumlonen, minder genereuze werkloosheidsuitkeringen en een beter getrainde werkende massa.
Indien nieuwe technologieën of buitenlandse konkurrentie toch tot minder netto werkgelegenheid zouden leiden, is dat niet omdat de lump of labour plots geen misvatting meer zou zijn maar werkelijkheid. Het zou alleen betekenen dat de arbeid niet mobiel genoeg is over verschillende regio’s of sektoren, of dat de relatieve lonen niet aangepast zijn. Niet alleen is job-sharing geen antwoord op deze starheid, maar het kan er zelfs een negatieve invloed op uitoefenen. Minder hard werken kan een aantrekkelijke idee zijn voor ons, maar het is zeker niet dé oplossing.
(c) The Economist.
AAN HET DOPLOKAAL De technologie, de lage-lonenlanden, de immigranten, de vrouwen,… :zoveel zondebokken voor de hoge werkloosheid, zoveel misvattingen ook.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier