Op naar Straasburg
Het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens krijgt de jongste jaren ook op fiscaal gebied, de aandacht die het verdient.
Vorige week heeft het Belgisch vorstenpaar in Straatsburg deelgenomen aan de viering van de vijftigste verjaardag van de Raad van Europa. Deze internationale instelling is bij het grote publiek vrij onbekend. Maar hetgeen zij voortgebracht heeft, is dat veel minder: het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens, de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, en het Europees Hof dat over dezelfde rechten waakt.
Voor alle duidelijkheid: het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft niets te maken met het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Dit laatste Hof waakt over de toepassing van het Gemeenschapsrecht van de Europese Unie (het vrij verkeer van goederen en diensten, de Europese BTW-reglementering…), terwijl het eerste zich specifiek bezighoudt met de beoordeling van schendingen van de mensenrechten.
LANDEN.
Niet alleen het voorwerp van de behandelde zaken verschilt. Ook de territoriale bevoegdheid is anders. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bestrijkt de Europese Unie, terwijl het Europees Hof voor de Rechten van de Mens klachten behandelt over schendingen van de mensenrechten in alle landen die aangesloten zijn bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. En dat zijn er veel meer dan er Lidstaten zijn van de Europese Unie. Turkije bijvoorbeeld is lid van de Raad van Europa, maar geen lid van de Europese Unie.
Het onderscheiden karakter van de twee supranationale jurisdicties blijkt ook uit hun vestigingsplaats: het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zetelt in Luxemburg, terwijl het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn tenten opgeslagen heeft in Straatsburg.
FISCAAL.
Het besef dat het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens ook op fiscaal gebied een grote betekenis heeft (of kan hebben) is eigenlijk nog niet zolang doorgedrongen in fiscale middens. Het Verdrag heeft het immers over de vrije meningsuiting, de vrijheid van godsdienst, het verbod op slavernij, de persoonlijke vrijheid en veiligheid enzovoort; allemaal zaken die niet onmiddellijk veel met belastingen te maken hebben.
Het Verdrag bevat nochtans ook een bepaling die op fiscaal gebied van bijzonder belang kan zijn. Het inmiddels beroemde artikel 6 van het Verdrag zegt immers dat eenieder, “bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging” recht heeft op een eerlijk proces.
STRAF.
Weliswaar is men er altijd van uitgegaan, dat “de bescherming van het Verdrag dus niet geldt ten aanzien van procedures die er bijvoorbeeld op gericht zijn de juiste omvang van de verschuldigde inkomstenbelasting te bepalen, of op de bezwaarprocedure waarin disputen tussen belastingplichtigen en belastingadministratie beslecht worden.
Maar daartegenover staat dat het Verdrag ontegensprekelijk wel van toepassing is, telkens een rechtsonderhorige betrokken is bij een “strafvervolging”. Ook als dat om een strafvervolging gaat wegens inbreuken op de fiscale wetgeving.
Iemand die bijvoorbeeld strafrechtelijk vervolgd wordt wegens diefstal, of wegens het toebrengen van slagen en verwondingen, kan zich beroepen op de bescherming van het Europees Verdrag; en datzelfde geldt dus ook voor iemand die bijvoorbeeld strafrechtelijk vervolgd wordt wegens belastingontduiking. De bescherming houdt onder meer in, dat men het recht heeft “te zwijgen”, dat men recht heeft op een onafhankelijke en onpartijdige rechter, dat men in principe recht heeft op een “openbare” behandeling van de zaak, en dat de procedure afgehandeld moet worden binnen een “redelijke termijn”.
STRAFVERVOLGING.
De wetenschap dat de waarborgen van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens ook doorwerken in fiscale strafprocedures, is uiteraard niet nieuw. Daarover is iedereen het eens. Wel (relatief) nieuw is, de discussie over de vraag vanaf welk ogenblik men met een fiscale strafvervolging te maken heeft.
Neem bijvoorbeeld het probleem van de fiscale administratieve boeten. Zowel in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen als bijvoorbeeld in het BTW-Wetboek komen naast de eigenlijke “strafsancties” ook “administratieve” boetes voor. Niemand twijfelt eraan dat de “strafsancties” onder de bescherming vallen van het Europees Verdrag. Maar wat met de “administratieve” geldboeten?
Het Belgische Hof van Cassatie heeft bij herhaling gesteld dat administratieve fiscale geldboeten geen “penaal” karakter hebben, maar wel de aard hebben van een soort schadevergoeding. Als men die redenering volgt, kan men ten aanzien van dergelijke boeten geen beroep doen op de waarborgen van het Europees Verdrag. En kan men bijvoorbeeld niet eisen dat de opportuniteit van deze boeten beoordeeld moet kunnen worden door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
In de heersende Belgische rechtspraak gaat men er trouwens van uit dat de Hoven van Beroep zich – in de huidige stand van de wetgeving – niet uit te spreken hebben over de opportuniteit van belastingverhogingen die de Administratie bijvoorbeeld op het gebied van de inkomstenbelastingen kan opleggen.
Maar dat wordt uiteraard volstrekt anders als men aanvaardt dat die administratieve sancties wel “strafsancties” zijn in de zin van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens.
ERNST.
Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de kwalificatie die de nationale wetgever aan een boete geeft, niet doorslaggevend. Anders gezegd, het is niet omdat de Belgische wetgever zegt dat een bepaalde belastingverhoging een “administratieve boete” is, dat dezelfde verhoging geen “strafsanctie” zou kunnen zijn in de zin van het Europees verdrag.
Een administratieve boete kan volgens het Europees Hof ook het karakter hebben van een “strafsanctie”, als zij naar “aard en ernst” overeenstemt met een sanctie die normaal gezien tot de strafrechtelijke sfeer behoort.
De Belgische fiscale wetgeving kent op verschillende plaatsen administratieve boeten die zeer hoog kunnen oplopen. 200% van de nagevorderde belasting is geen uitzondering. Zijn dat dan geen boeten die “naar aard en ernst” overeenstemmen met echte strafrechtelijke sancties? Hoe langer hoe meer stemmen gaan op om te vinden dat dit inderdaad het geval is. En dus groeit de kans dat vandaag of morgen een belastingplichtige die zich onheus behandeld voelt, zich tot het Europees Hof wendt met de klacht dat hij in België in verband met die boeten geen eerlijk proces gekregen heeft.
TERMIJN.
Het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens biedt daarnaast op fiscaal gebied nog meer perspectieven. Neem bijvoorbeeld het recht op een behandeling van de strafvervolging “binnen een redelijke termijn”. Niemand zal betwisten dat deze bepaling van toepassing is, zodra een fiscaal misdrijf in handen is van de onderzoeksrechter; maar men kan zich bijvoorbeeld ook afvragen of de bescherming van het Europees Verdrag al niet eerder werkt. Neem bijvoorbeeld een belastingplichtige die het bezoek krijgt van de Bijzondere Belastinginspectie, en die op een bepaald ogenblik te horen krijgt dat hij officieel verdacht wordt van deze of gene overtreding van de fiscale wetgeving. Verdenkingen die nadien uitmonden in een strafprocedure voor de correctionele rechtbank.
Uit een recent arrest van het Europees Hof blijkt (nogmaals) dat de rechtsbescherming van het Europees Verdrag niet alleen werkt vanaf het ogenblik dat men bijvoorbeeld in hechtenis wordt genomen, of voor de onderzoeksrechter wordt geleid, maar ook reeds vanaf het ogenblik dat men officieel te horen krijgt dat men ervan beschuldigd wordt een strafrechtelijke inbreuk op de fiscale wetgeving gepleegd te hebben.
Het feit dat die beschuldiging (nog) niet uitgaat van het parket bijvoorbeeld, maar wel van de belastingadministratie, maakt niet uit. Blijkbaar volstaat het dat de betrokkene vanaf dat ogenblik ernstige penale gevolgen mag vrezen.
ZWIJGEN.
Datzelfde ogenblik kan bijvoorbeeld ook nog op een ander gebied van groot belang zijn. In strafzaken heeft de verdachte – onder meer ook op basis van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens – het recht te “zwijgen”. Niemand kan immers (in strafzaken) geacht worden zichzelf in beschuldiging te stellen. De vraag rijst ook hier, vanaf welk ogenblik deze rechtsbescherming werkt. Daarover lopen de meningen (zwaar) uiteen. Maar op basis van de rechtspraak van het Europees Hof moet men besluiten dat men in ieder geval het recht heeft te zwijgen, zodra men officieel te horen krijgt dat men een strafrechtelijke inbreuk op de fiscale wet gepleegd heeft.
Jan Van Dyck is fiscalist.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier