Onze productiviteit moet beter
België is zijn eerste plaats kwijt in de hitparade van landen met de hoogste arbeidsproductiviteit, kopten de kranten onlangs, op gezag van The Conference Board, een Amerikaans onderzoeksinstituut. Met de positieve ondertoon: we zijn nog altijd tweede.
Deze hitparade ligt volledig in lijn met het algemeen beeld dat diverse statistische denktanks België toedichten, namelijk dat van een topper inzake arbeidsproductiviteit. Een beeld dat bepaalde kringen er toe brengt de lof te zingen over de efficiëntie van onze economie, of in de verleiding brengt om onze hoge lonen als perfect verantwoord te bestempelen.
Verontrustende conclusies. Helaas, schijn bedriegt. Wie de cijfers onder het mes legt, komt tot andere, meer verontrustende conclusies. Eén: de hoge loonkosten liggen aan de bron van onze hoge productiviteit (niet omgekeerd) en zorgen tegelijk voor onze lage werkgelegenheid. Twee: onze productiviteitsgroei is veeleer te danken aan de uitstoot van laagproductieve arbeid dan aan economische efficiëntieverbetering.
Om dit te kunnen duiden, dient de parameter arbeidsproductiviteit scherp gesteld. Deze parameter valt uiteen in twee componenten. Enerzijds is de abeidsproductiviteit functie van de mate waarin kapitaal (machines, ICT enzovoort) wordt ingezet. Door meer mechanische hulp in te schakelen kan eenzelfde werknemer meer produceren. Het betreft hier de kapitaalintensiteit van de productie of de kapitaal-arbeidverhouding. De tweede component van productiviteitsgroei betreft de mate waarin met eenzelfde inzet van kapitaalmiddelen een arbeidskracht meer kan produceren. Het is vooral deze laatste component die de graad van efficiëntiewinst of innovatie meet. In het jargon spreekt men van multi– of totale factorproductiviteit.
De hoge arbeidsproductiviteit in België is de jongste decennia vooral opgebouwd door een proces van kapitaalintensivering, een toename van de kapitaal-arbeidverhouding. Die kapitaalverdieping was in belangrijke mate een gevolg van de hoge loonkosten. Die hebben ondernemingen er toe aangezet om te besparen op arbeidskrachten en meer te investeren in automatisering. Hoge loonkosten en een gebrek aan loondifferentiatie hebben arbeidsintensieve activiteiten – vaak laaggeschoolde jobs – uit de markt geprijsd of belet dat er zich een markt ontwikkelde voor bepaalde arbeidsintensieve diensten. Weg bediende aan de pomp of aan het bankloket, weg klusjesman. Tal van die diensten behoren vandaag tot de doe-het-zelfsector of het zwarte circuit.
Door jobs met een eerder lage productiviteit te laten verdwijnen, stijgt uiteraard automatisch de gemiddelde productiviteit van de overblijvende jobs. Dat leidt dan weer tot een opwaartse druk op de lonen: de lonen volgen op termijn steeds de productiviteit, en de arbeidsreserve die deze productiviteit kan opbrengen, wordt krapper. Het proces van kapitaalverdieping creëert dus een productiviteitsval en remt zo de werkgelegenheidsgraad af. Anders gezegd: hetgeen aan welvaart wordt gewonnen door een verhoogde productiviteit, wordt geneutraliseerd door het verlies aan werkgelegenheid. Tegenover onze hoge productiviteit staat een lage werkgelegenheidsgraad. De kloof tussen de welvaartscreatie per tewerkgestelde en de welvaartscreatie per inwoner is nergens zo groot als in België.
Hoe staat het dan met onze multifactorproductiviteit of economische efficiëntie? Internationaal vergeleken was de Belgische economie in de gouden jaren zestig een toonbeeld van dynamiek en vernieuwing. De multifactorproductiviteit, ging met sprongen vooruit. Ongetwijfeld hebben de golf van buitenlandse investeringen, de toename van de scholingsgraad en grote infrastructuurwerken daar toe bijgedragen. Sinds de jaren zeventig gaat de efficiëntiegroei zienderogen achteruit. Ook in andere landen. Maar vele hebben zich in de jaren tachtig en negentig wel wat weten te herstellen, waardoor ze hun economische efficiëntie relatief versterkten vergeleken met België.
Volgens de meest recente cijfers neemt de multifactorproductiviteit in België iets sneller toe dan het Europees gemiddelde. Maar België ligt een stuk achter de koplopers: Ierland, Finland, Griekenland, Zweden en Portugal. Sommige koplopers wisten deze efficiëntiewinst te koppelen aan een opmerkelijke werkgelegenheidsgroei, zoals Ierland en Portugal, en realiseerden aldus een aanzienlijke inhaalbeweging. Andere slaagden er in de productiviteitsgroei te combineren met het behoud van een al hoge werkgelegenheidsgraad, zoals Zweden en Finland. Men spreekt van het Scandinavische model: een actieve én productieve welvaartsstaat. Nederland kende wel een stevige werkgelegenheidsgroei, maar slechts een povere toename van de productiviteit. Een verhoging van de productiviteit is inmiddels een van de topprioriteiten bij onze noorderburen.
Stimuleer innovatie. België heeft geen enkele reden om te pochen met zijn productiviteit en daar verder niet in te investeren. Integendeel, België staat voor de uitdaging om zijn productiviteit te verhogen én tegelijk de werkgelegenheid te doen toenemen. Daarom moet het investeren in een verbetering van de multifactorproductiviteit, door het stimuleren van innovatie en het opwaarderen van ons menselijk kapitaal. Op deze punten ligt Vlaanderen achter op een aantal sterke regio’s en landen, zo blijkt nog uit het jongste sociaal-economisch rapport van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen.
Jan Van Doren [{ssquf}]
De auteur is adjunct-directeur van de VEV-studiedienst.
België heeft geen enkele reden om te pochen met zijn productiviteit en daar verder niet in te investeren.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier