Ontwikkelingshulp. Over de balk gegooid ?

Ontwikkelingshulp is geldverspilling, zeggen velen. Misschien hebben ze zelfs gelijk.

Het doel van ontwikkelingshulp althans officieel is doorgaans de armen te helpen. Intuïtief kan het aantrekkelijk lijken dat de rijke landen de armere geld zouden toestoppen om hen te helpen sneller te groeien en beter te leven. Maar de ekonomische logika achter die redenering is biezonder zwak. Heel wat ekonomen voeren aan dat de arme landen arm blijven omdat ze lijden aan kapitaalschaarste. Arme mensen kunnen niet veel sparen ; arme landen kunnen dus de investeringen die ze nodig hebben om te groeien, niet financieren. Die kloof moet overbrugd worden met ontwikkelingshulp.

Dat is echter een twijfelachtig betoog. In de eerste plaats is het helemaal niet zeker dat de ontwikkelingslanden gebrek hebben aan kapitaal. De jongste jaren kenden heel wat grotere beneficianten van ontwikkelingshulp een aanzienlijke toevloed van privé-kapitaal. Ten tweede : lage spaarquotes kunnen niet helemaal verklaard worden door absolute armoede. Zelfs de armste landen hebben nog hun rijken. Gemiddeld wordt 50 % van het inkomen van ontwikkelingslanden aangehouden door de rijkste 20 % van de bevolking. Die rijke elite zou meer kunnen sparen. De lage binnenlandse spaarquotes suggereren dat zij verkiest niet te sparen of, wat meer aannemelijk is, er de voorkeur aan geeft dat niet in eigen land te doen.

Net zoals de ekonomische teorie geen sluitende argumenten biedt voor ontwikkelingshulp, is het moeilijk om empirische bewijzen te vinden dat het systeem ook werkt. Er bestaan voorbeelden van specifieke projekten die heel wat goeds hebben verricht een immunizatieprogramma dat een ziektecijfer terugdringt bijvoorbeeld. Maar alles bij elkaar hebben de ekonomen het verschrikkelijk moeilijk om aan te tonen dat ontwikkelingshulp veel doet om de armen te helpen of de groei aan te zwengelen.

Sommigen voeren aan dat het fout is de algemene weerslag van hulp te willen meten op verschillende landen. In de eerste plaats hebben bijna alle arme landen hulp ontvangen. Het is dan ook moeilijk vast te stellen hoe ze het ervan af zouden gebracht hebben zonder. Ook hulpstromen bijeenvoegen is riskant : sommige soorten hulpverlening werken beter dan andere, maar dat zou niet meer tot uiting komen in een veralgemeende analyse. In de praktijk had overigens heel wat bijstand weinig uit te staan met hulp aan de armen. In vele gevallen was het voor de rijke landen gewoon een middel om politieke steun te kopen. De weerslag daarvan op de armoede meten, is dan ook onredelijk.

Peter Boone, ekonoom aan de London School of Economics, heeft een omvangrijke studie (*) gepubliceerd van de algemene hulpstromen, waarbij hij met die faktoren rekening houdt. Ten eerste, zegt hij, is ontwikkelingsgeld biezonder verschuifbaar. Regeringen die hulp ontvangen in een bepaalde sektor, kunnen in andere gebieden het geld uitgeven dat ze anders zelf hadden moeten spenderen. Algemene stromen bestuderen, is dus zinvol.

Hij doet ook een poging om het probleem van het onderscheid tussen oorzaak en gevolg aan te pakken. Hij geeft toe dat veranderingen in hulpstromen tussen twee landen eerder ingegeven worden door de politieke belangen van de donorlanden dan door de behoeften van de ontvangstlanden. De voormalige Franse kolonies in Afrika ontvangen bijvoorbeeld veel meer hulp dan hun even arme buren. Door de variatie in de hulp, die enkel door die politieke faktoren ingegeven wordt, te meten, slaagt hij erin de bijstand af te zonderen die waarschijnlijk weinig te maken heeft met de oorspronkelijke ekonomische behoeften van het land. Dat laat dan een nauwkeurige meting van de weerslag van de ontwikkelingshulp toe.

EKONOMISCHE EHBO.

De analyse van Peter Boone omvat bijstandsstromen naar 96 landen tijdens de periode 1971-1990 en probeert na te gaan wat de weerslag geweest is op investeringen en groei. De resultaten van de oefening zijn merkwaardig. In bijna alle gevallen wordt de ontwikkelingshulp volledig besteed aan konsumptie. In sommige landen gebruikt de overheid die hulp om de eigen konsumptie op te krikken, in andere landen is de weerslag vooral voelbaar in het privé-verbruik. Maar haast nergens kan een gevoelige verhoging van de investeringen vastgesteld worden. Over het algemeen heeft ontwikkelingshulp weinig weerslag op de ekonomische groei.

“En dan ? “, zullen de voorstanders van ontwikkelingshulp wellicht aanvoeren. Meer konsumptie kan ook een doel op zichzelf zijn. Het zou kunnen betekenen dat de armsten meer zouden verbruiken of dat de overheid meer geld uitgeeft aan onderwijs of gezondheidszorg. In beide gevallen zouden de armen beter worden van ontwikkelingshulp. Om die tesis op de proef te stellen, meet Peter Boone het direkte effekt van buitenlandse hulp op een aantal indicatoren van menselijke ontwikkeling. Hij komt opnieuw tot een merkwaardig resultaat : hulpstromen hebben bijvoorbeeld geen invloed op het sterftecijfer bij kinderen, dat Boone als maatstaf van verbetering in de levensomstandigheden van de armsten hanteert.

Als ontwikkelingshulp geen invloed uitoefent op de groei, noch de levensomstandigheden van de armsten verbetert, waar gaat het geld dan naartoe ? Boone besluit dat het waarschijnlijk het verbruik van de rijksten, die het minst hulp nodig hebben, aanzwengelt.

En dat blijkt zo te zijn voor álle politieke systemen. Liberaal-demokratische landen gebruiken hun ontwikkelingsgelden niet efficiënter dan autoritaire regimes. Ze hebben over het algemeen wel betere ontwikkelingsindicatoren. Boones onderzoek wijst uit dat de kindersterfte gemiddeld 30 % lager ligt in vrije demokratieën. Een verband leggen tussen demokratie en menselijke ontwikkeling is controversieel. Toch zijn er redenen om aan te nemen dat demokratische regeringen zich meer bekommeren om de armen. Ze moeten immers meer rekenschap afleggen tegenover hun kiespubliek. Dus, zelfs al zouden vrije staatsvormen hun geld niet beter aanwenden dan totalitaire regimes, zullen ze waarschijnlijk toch het lot van de armen verbeteren.

Als het echt de doelstelling is van de ontwikkelingshulp om de armoede te lenigen, dan lijkt de bewijsvoering van Peter Boone erop te wijzen dat steun op korte termijn om demokratische regeringsvorm te schragen meer resultaat kan opleveren dan lange-termijnprojekten om de armen te helpen. In elk geval is door de huidige benadering, hoe goedbedoeld ook, heel wat geld verkwist.

(c) The Economist.

(*) Peter Boone, “The Impact of Foreign Aid on Savings and Growth”, London School of Economics, Working Papers 1265 & 1267.

ONTWIKKELINGSHULP Demokratie bevorderen, blijkt de beste vorm van armoedebestrijding tezijn.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content