ONROERENDE VOORHEFFING. Gewestgrenzen worden belastinggrenzen. Geen toepassing gezondheidsindex
Een van de (niet onbelangrijke) gevolgen van de staatshervorming is, dat de Gewesten tegenwoordig een aardig mondje mogen meepraten. Onder meer op het gebied van de onroerende voorheffing. En van die mogelijkheid maken zij in de praktijk ook gretig gebruik. Het gevolg daarvan kan elke belastingplichtige die een eigen huis rijk is, aan den lijve ondervinden. Neem bijvoorbeeld de onroerende voorheffing die voor het aanslagjaar 1995 verschuldigd is.
INDEXATIE.
Voor de berekening van de onroerende voorheffing gaat men uit van het (van jaar tot jaar) geïndexeerde kadastraal inkomen. Maar hoe moet die indexatie worden toegepast ? Neemt men daarvoor de gewone evolutie van het indexcijfer van de konsumptieprijzen ? Of maakt men gebruik van de zogenaamde “gezondheidsindex” ? Deze laatste oplossing staat weliswaar nergens in de tekst van de wet te lezen. Maar ze is niet onlogisch. Sedert begin 1994 maakt men immers ook van de “gezondheidsindex” gebruik in het kader van de inkomensmatiging die ten aanzien van loon- en weddetrekkenden en van zelfstandigen geldt ; en ook de stijging van de huurprijzen is sedert begin vorig jaar aan de evolutie van de “gezondheidsindex” gebonden.
MINDER.
Het kenmerkende van deze gezondheidsindex is, dat hij minder snel stijgt dan de gewone index van de konsumptieprijzen. Uit de elementen waarmee rekening gehouden wordt bij het vaststellen van het indexcijfer zijn in het geval van de gezondheidsindex immers een hele reeks “ongezonde” (dure) produkten geweerd. Met als gevolg dat de lonen en wedden, en de huurprijzen, enzovoort, ook minder snel stijgen dan bij toepassing van het gewone indexcijfer het geval zou geweest zijn.
OPBRENGST.
Als men het kadastraal inkomen ook slechts zou laten meestijgen met de “gezondheidsindex”, in plaats van met de evolutie van het gewone indexcijfer van de konsumptieprijzen, zou de onroerende voorheffing vanzelfsprekend ook minder snel omhoog gaan. Met als gevolg dat de opbrengt van de onroerende voorheffing ook relatief lager zou zijn. Nu is het weliswaar zo dat de federale overheid nog altijd bevoegd is om de grondslag van de onroerende voorheffing te bepalen. Maar de opbrengst ervan komt toe aan de Gewesten. Vandaar dat de Gewesten tegenwoordig gekonsulteerd worden als het erop aankomt, bijvoorbeeld te peuteren aan het indexmekanisme dat ten aanzien van het kadastraal inkomen van toepassing is.
DWARS.
En precies daar is men dwars gaan liggen. Vanuit de federale regering was weliswaar het signaal gegeven dat het eigenlijk niet meer dan evident zou zijn dat de kadastrale inkomens voortaan ook slechts de evolutie van de gezondheidsindex zouden volgen. Maar naar verluidt is op deze plannen vanuit een van de drie Gewesten negatief gereageerd. Precies omdat men geen relatieve vermindering wou van de opbrengst van de onroerende voorheffing. Het gevolg daarvan is dat de minister van Financiën niet anders heeft gekund dan te beslissen dat alles bij het oude blijft. En dat de kadastrale inkomens dus ook dit jaar op de gebruikelijke wijze aan de evolutie van het gewone (en dus hogere) indexcijfer van de konsumptieprijzen aangepast moeten worden. Met als gevolg dat Jan en Alleman door het dwarsliggen van één Gewest nu meer onroerende voorheffing moet betalen dan de minister van Financiën zelf heeft gewild.
KOEFFICIENT.
De indexatiekoëfficiënt die inzake onroerende voorheffing voor het aanslagjaar 1995 van toepassing is, bedraagt aldus 16,69 %. Wat betekent dat men de kadastrale inkomens moet vermenigvuldigen met de indexatiekoëfficiënt 1,1669.
PERSONENBELASTING.
Het dwarsliggen van een van de Gewesten heeft overigens niet alleen gevolgen ten aanzien van de onroerende voorheffing. De negatieve impact ervan doet zich ook gevoelen op het gebied van de personenbelasting. Althans in die gevallen waarin de personenbelasting berekend wordt uitgaande van het kadastraal inkomen van het betrokken gebouw.
Dit is bijvoorbeeld het geval voor gebouwen die niet verhuurd worden, of die wel verhuurd worden en waarvan de huurder een natuurlijke persoon is die het gehuurde noch geheel, noch gedeeltelijk voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt.
Het kadastraal inkomen waarmee in deze kontekst rekening gehouden wordt, is ook hier het geïndexeerde (en in sommige gevallen bovendien nog met 25 % verhoogde) kadastraal inkomen. En aangezien deze indexatie dus ook in dit geval niet gebeurt aan de hand van de gezondheidsindex, maar wel aan de hand van de evolutie van het gewone indexcijfer van de konsumptieprijzen, zal men dus ook een beetje meer personenbelasting verschuldigd zijn dan de minister van Financiën zelf gewild heeft. Zij het dat het effekt daarvan op de personenbelasting minder vlug te voelen is dan op het gebied van de onroerende voorheffing. De indexatiekoëfficiënt van 1,1669 geldt voor de toepassing van de onroerende voorheffing, zoals gezegd, voor het aanslagjaar 1995 ; dit wil zeggen, voor de onroerende voorheffing die nu in het inkomstenjaar 1995 verschuldigd is. Voor de toepassing van de personenbelasting geldt dezelfde indexatiekoëfficiënt pas voor het aanslagjaar 1996 ; dit wil zeggen, voor de berekening van de personenbelasting over de inkomsten van het inkomstenjaar 1995, een personenbelasting die normaal gezien slechts ten vroegste eind volgend jaar, en in veel gevallen pas begin 1997 effektief betaald moet worden.
WONINGAFTREK.
De toepassing van het gewone indexcijfer, in plaats van het gezondheidsindexcijfer, heeft niet alleen negatieve effekten. Dezelfde indexatiekoëfficiënt wordt immers ook gebruikt voor de indexatie van de woningaftrek waarop men recht heeft ten aanzien van de eigen woning die men zelf bewoont (of die men om sociale of beroepsredenen niet zelf kan bewonen en daarom verhuurt).
Die woningaftrek bedraagt ongeïndexeerd 120.000 frank plus 10.000 frank voor de echtgenoot en 10.000 frank per persoon ten laste. Aangepast aan de evolutie van het gewone indexcijfer van de konsumptieprijzen bedraagt deze woningaftrek voor het aanslagjaar 1996 (afgerond) 140.000 frank plus (eveneens afgerond) 11.700 frank voor de echtgenoot en per persoon ten laste. De indexatie aan de hand van het gewone indexcijfer en niet aan de hand van de lagere gezondheidsindex heeft voor de betrokken belastingplichtigen het voordeel dat tussen de indexatie van de woningaftrek en de stijging van het kadastraal inkomen geen discrepantie ontstaat. Anders zouden de eigenaars met huizen waarvan het kadastraal inkomen hoger is dan de woningaftrek, twee keer de dupe zijn.
TARIEF.
De Gewesten laten zich overigens niet alleen niet onbetuigd in verband met de indexatie van het kadastraal inkomen. Ook op het gebied van het tarief van de onroerende voorheffing en bij het bepalen van de voorwaarden waaronder men in voorkomend geval een vrijstelling of vermindering van de onroerende voorheffing kan verkrijgen, worden zij van langsom meer aktief. Wat het tarief en de vrijstellingen van de onroerende voorheffing betreft, zijn zij trouwens oppermachtig. Op dat gebied zijn zij immers alleen bevoegd. Met uitsluiting van de federale overheid.
VOORWAARDEN.
Vooral het Vlaams en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tonen zich op dit terrein biezonder aktief. Zo hebben deze beide Gewesten, het ene al enkele jaren geleden, het andere nog maar zeer recentelijk, biezondere voorwaarden ingevoerd waaronder men bij onproduktiviteit van een gebouwd onroerend goed een proportionele vrijstelling of vermindering van de onroerende voorheffing kan verkrijgen. Wat het Vlaams Gewest betreft, geldt dat in geen geval kwijtschelding of vermindering van de onroerende voorheffing wordt verleend, wanneer het onroerend goed langer dan twaalf maanden, rekening houdend met het vorige aanslagjaar, niet in gebruik is genomen.
ZELDZAAM.
En voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werden enkele weken geleden op hetzelfde gebied ook zeer beperkende voorwaarden ingevoerd. Die voorwaarden zijn evenwel zo streng dat een vrijstelling of vermindering van de onroerende voorheffing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eerder tot de zeldzame uitzonderingen zal behoren. In essentie komen ze erop neer dat (behoudens enkele uitzonderingen) uitsluitend nog ongezond maar verbeterbaar verklaarde woningen voor een kwijtschelding of vermindering in aanmerking kunnen komen, en dan nog slechts gedurende een zeer beperkte periode.
Eén en ander kan er mee op wijzen dat men in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hoegenaamd niet van plan is veel te laten tornen aan de belastingopbrengst uit de onroerende voorheffing. Dat op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een rijk onroerend patrimonium aan gebouwen aanwezig is, zal daar vanzelfsprekend niet vreemd aan zijn.
LAPPENDEKEN.
Die uiteenlopende voorwaarden en tarieven, naargelang van het Gewest waar men zich bevindt, maakt van België op het gebied van de onroerende voorheffing, als het ware een lappendeken. Met voor eigenaars die zich nooit veel van taal- of Gewestgrenzen aangetrokken hebben, voortaan de bevreemdende vaststelling dat die grenzen tegenwoordig ook belastinggrenzen blijken te zijn.
JAN VAN DYCK
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier