ONGELOOF EN ONZEKERHEID

Hoewel de formele beslissing pas op 2 mei valt, lijkt de kogel door de kerk: op 1 januari 1999 gaat de Economische en Monetaire Unie ( EMU) in Europa van start met elf deelnemers: Duitsland, Frankrijk, de Benelux-landen, Italië, Oostenrijk, Spanje, Portugal, Finland en Ierland. Denemarken, Zweden en Engeland blijven uit eigen beweging aan de kant. Griekenland stootte op een veto van nagenoeg alle andere EU-lidstaten.

Uit de beslissing blijkt dat bij het EMU-debat nagenoeg alleen nog rekening wordt gehouden met de fameuze Maastricht-criteria inzake overheidsfinanciën (3% begrotingstekort en een overheidsschuld in de richting van 60% van het bruto binnenlands product). Nochtans heeft de toestand van de overheidsfinanciën weinig of niets te maken met de goede werking van een monetaire unie. Ernstig economisch onderzoek heeft dat al meermaals aangetoond. Dat België en Luxemburg, met hun zeer divergerende evolutie van overheidsfinanciën, al decennialang een monetaire unie vormen, is daarvan het duidelijkste bewijs.

In de zogenaamde optimal currency area-literatuur gaat men gewoonlijk uit van vijf criteria: een voldoende grote kapitaalmobiliteit, vrij verkeer van goederen en diensten, een centraal gevoerd monetair beleid, een voldoende grote arbeidsmobiliteit (en/of loonflexibiliteit) en een centrale budgettaire autoriteit met voldoende slagkracht. Binnen de toekomstige EMU zijn de laatste twee criteria in elk geval niét vervuld. Stel dat de EMU een asymmetrische schok ondergaat – een economische klap die niet alle landen in dezelfde mate treft. Een dergelijke schok zou tot aanzienlijke divergenties in de economische ontwikkeling en tewerkstelling leiden. Maar maakt dit de EMU daarom onmogelijk? Neen. Toch zal die toestand tot spanningen leiden en de kosten van de monetaire eenmaking onvermijdelijk opdrijven, al is het dan niet op een direct zichtbare manier.

De eerste drie criteria die we aanhaalden, zullen binnen de EMU zoals die momenteel is uitgetekend, wél zijn vervuld. Een voldoende kapitaalmobiliteit en vrij verkeer van goederen en diensten kunnen we beschouwen als verworven. En een centraal gevoerd monetair beleid? Met het Europees Monetair Instituut (EMI) als voorloper staat de Europese Centrale Bank ( ECB) in de steigers. Dat is althans de indruk die men wekt. Met het opstarten van die ECB loopt het evenwel – zachtjes uitgedrukt – niet al te vlot.

Vooral met het presidentschap van de ECB heeft Europa zich vastgereden. Frankrijk, dat de rol speelt van mokkende jonkvrouwe, wil de voorzittersstoel per se voorbehouden voor de huidige topman van de Banque de France, Claude Trichet. Voor de Duitse regering, die sowieso al veel moeite heeft om haar publieke opinie van de deugdelijkheid van het EMU-concept te overtuigen, is een Franse topman bij de ECB evenwel des guten zuviel. Net als de meeste andere landen kiest Duitsland voor de kandidatuur van Wim Duisenberg, die momenteel het Europees Monetair Instituut leidt en daarvoor president was van de Nederlandse centrale bank.

Voor de verdere uitbouw van de ECB is het gehakketak rond de persoon van de voorzitter allesbehalve positief. Door de afwezigheid van een topman schuift men trouwens ook de verdere samenstelling van het directiecomité op de lange baan. De verlamming bovenaan werkt bovendien door op de lagere echelons, waar duidelijke directieven en beleidslijnen uitblijven. Alexandre Lamfalussy, de voorganger van Duisenberg bij het EMI, steekt zijn bezorgdheid daaromtrent nauwelijks onder stoelen of banken.

De angst is méér dan begrijpelijk, zeker als we weten dat in mei ook de onderlinge wisselkoersen van de deelnemende landen definitief worden vastgelegd. Indien men in het operationaliseren van de Europese Centrale Bank al enkele (grote) stappen verder zou staan dan vandaag het geval is – amper twee maanden voor het bewuste weekend in mei – zou men zonder al te veel risico’s met de hermetisch vaste wisselkoersen van start kunnen gaan.

Ook de toekomstige geloofwaardigheid van de ECB lijdt onder deze aanslepende onzekerheid. Nochtans is credibiliteit zowel bij de financiële markten als bij de publieke opinie één van de meest waardevolle activa van een centrale bank. Helaas is die door het huidige politieke getouwtrek, waarbij vooral de financiële markten vrezen dat alleen één of andere politieke koehandel soelaas zal kunnen bieden, gehypothekeerd.

Dat alles geeft aanleiding tot een laatste vraag. Zullen de ECB-bewindvoerders inzake monetaire orthodoxie niet al te rigoureus optreden, precies om die geloofwaardigheid zo snel mogelijk te verwerven? Concreet zou dit kunnen betekenen dat Europa, dat qua economische groei al geen hoofdvogels afschiet, het extra moeilijk krijgt. De regerende politici doen er dus goed aan de vele onzekerheden die nog rond de ECB hangen, zo snel mogelijk weg te werken. Zeker nu een populair Duits oppositielid als Gerhard Schröder in een kritische EMU-houding electoraal profijt ziet.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content