Ondernemen is te moeilijk voor ons
Europa levert inspanningen om de KMO’s een eind op weg te helpen. De doorsnee Belg ziet er voorlopig echter geen heil in, en werkt liever in loondienst.
Als het risico niet zo groot was, zou de helft van de Europeanen wel een eigen zaakje beginnen. Maar de financiering is een probleem, voldoende informatie bekomen een belangrijk obstakel, de administratieve procedure een rompslomp en het economisch klimaat is niet erg gunstig. Dus houden we het toch liever op een baan bij een baas. We zijn wel tolerant tegenover iemand wiens zaak over de kop gaat, want die willen we graag nog een tweede kans geven.
Dat is de samenvatting van een enquête in Europa en de Verenigde Staten waarvan de resultaten werden gepubliceerd net voor het verschijnen van een Commissierapport over wat in Europa in de voorbije drie jaar allemaal verbeterd is voor het Midden- en Kleinbedrijf (MKB). “Klein” ben je met 10 tot 49 werknemers, en een “middenbedrijf” met 50 tot 249 werknemers. Samen vertegenwoordigen ze 6,7% van de ondernemingen, 31,8% van de totale werkgelegenheid en 35,1% van de bedrijfsomzet. Ze worden de ruggengraat van de economie genoemd, de brengers van groei, welstand en werkgelegenheid.
Eigenlijk is het dus normaal dat Europa inspanningen levert om de regelgeving en de administratie te vereenvoudigen en dat de KMO’s financieel beter ondersteund worden. Maar als het effect van de Europese inspanningen al tot de bedrijven zelf is doorgedrongen, dan toch nog niet tot de burger, zoals het Gallup-onderzoek aanduidt.
Verborgen informatie.
De Amerikanen omarmen meer dan de Europeanen het ondernemersrisico, want slechts 27% van hen is van oordeel dat je beter geen zaak begint als de kans bestaat dat je faalt.
De Ieren tonen met een score van 25% dat zij de echte durvers zijn, want nagenoeg de helft van de andere EU-burgers begint er zelfs niet aan als het eventueel zou kunnen mislukken. Iedereen vindt het wel een hele klus om een bedrijfje op zetten, zelfs de Finnen en de Nederlands, van wie meer dan een kwart er nauwelijks moeite mee heeft.
Wie toch moedig genoeg is om een eigen bedrijf op te starten, heeft het in Europa dan weer knap lastig met het vinden van informatie, al klagen de Nederlanders, Finnen, Oostenrijkers en Denen daar beduidend minder over. In principe is die voor elk van de lidstaten ook beschikbaar op een speciaal daartoe opgezette website ( http://europa.eu.int/business), maar daar moet je echt niet te veel van verwachten. Wie er informatie zoekt over de toepassing van de euro, krijgt alleen de tekst van de Federatie van de Expert Accountants van 1997, alsof er sindsdien helemaal niets meer veranderd is. Als je kiest voor Nederlandstalige informatie, dan krijg je als er Vlaming wel de toestand in Nederland voorgeschoteld. Wil je wat weten over de sociale zekerheid in de landen van de EU, dan krijg je het hele overzicht van wat je als werknemer mag verwachten. Wat je als ondernemer moet doen, zul je ergens anders moeten vragen.
Risicokapitaal.
Het project financieel rond krijgen, is de grootste hindernis – behalve voor de Nederlanders, die blijkbaar wel makkelijk aan geld raken. Nu zegt de Commissie dat ze hieraan wat wil doen en dat zowel de Europese Investeringsbank als het Europees Investeringsfonds acties ondernemen “teneinde het verstrekken van risicokapitaal en garanties aan het MKB te stimuleren”. Er is een hele rits fondsen ter beschikking zoals het Europese Technologiefonds, de ETF-startersregeling, de MKB-garantiefaciliteit, het Joint European Venture programma en een netwerk van informele investeerders of business angels. Om de weg naar deze geldbronnen te vinden, moet je zoals bij alle steunprogramma’s een heel parcours afleggen. Dat lijkt goed te lukken voor het gebruik van de financiële middelen uit de Structuurfondsen, waarvan in de periode 1994-1999 circa 800.000 bedrijven gebruikgemaakt hebben.
Of je voor een ander financieel programma in aanmerking komt, kun je te weten komen bij een van de Euro Info-centra. In België zijn er twaalf, vaak ondergebracht bij de kamer van koophandel, maar in Kortrijk bij UNIZO, de organisatie van zelfstandige ondernemers, in Brussel bij de Vlaamse Gemeenschap en in Gent bij de GOM. Die infopunten zouden volgens een onafhankelijke studie goed werk leveren. Wie inspiratie wil opdoen over welke projecten er in aanmerking komen en welke bedrijven hiervan al gebruik hebben gemaakt, kan die vinden in het Commissieverslag “Naar een ondernemend Europa. De activiteiten van de Europese Unie ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf.” ( http://europa.eu.int/comm/enterprise/enterprice-policy/index.htm) Op de website van de Euro Info Centres ( http://europa.eu.int/comm/enterprise/networks/eis/success/eic-ss-pays.html) staat ook een hele reeks van “best practices” uit de EU-landen, maar ook uit Polen, Bulgarije, Roemenië en Zwitserland. België ontbreekt in de lijst, want blijkbaar is er hier geen enkel succesverhaal te vinden dat anderen als voorbeeld kan dienen. Daar zouden de Belgische infopunten toch werk van kunnen maken.
Maar misschien hoeft het ook allemaal niet, want volgens de studie is de economische situatie voor ons nog niet gunstig genoeg om een eigen bedrijf op te starten. En als ze écht konden kiezen, dan houdt 62% van de Belgen het toch op loondienst. Ze vormen geen uitzondering, want al de noordelijke landen in Europa opteren voor de zekerheid van het loonbriefje. De zuiderlingen willen daarentegen liefst op eigen benen staan. We hebben het in Europa ook niet zo op “snelle groeiers” begrepen, maar dat zal dan weer te maken hebben met de Europese aversie voor risico.
Eén vooroordeel hebben we ondertussen wel weggewerkt. Bij het opstarten van een zaak maakt het echt niet meer uit of het om de zoon of de dochter gaat die zelfstandig wil worden. Ze krijgen allebei even veel of even weinig krediet.
Huib Crauwels
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier