‘Nog tien tot vijftien jaar volhouden’

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

De Waalse werkgevers zien een duidelijke trendbreuk in het zuiden van het land. Al kan het nog beter: de opleiding van werknemers is nog altijd ondermaats, de administratie blijft star en de dienstverlening aan bedrijven moet efficiënter.

Waals parlementslid Serge Kubla (MR) was een van de weinigen die Voka-voorzitter Luc De Bruyckere bijtrad toen die stelde dat de Walen dankzij Vlaamse transfers boven hun stand leven. In één adem riep hij op tot meer ambitie in onderwijs en vorming, talenkennis en onderzoek.

Didier Paquot, hoofdecononoom van l’Union Wallonne des Entreprises (UWE), treedt Kubla volmondig bij wat vorming en opleiding betreft: “Dat 71 procent van de bedrijven geen geschikt personeel vindt, is onze grootste kopzorg.” Het aantal knelpuntberoepen is groot, het tekort aan gekwalificeerde arbeidskrachten ook, terwijl hardnekkige werkloosheidkernen blijven bestaan in Luik en Henegouwen. “De Waalse arbeidsbemiddelingdienst Forem is nochtans efficiënter geworden in het activeren van werklozen. In het tweede marshallplan, van 2010 tot 2015, wordt daar extra op ingezet.”

Paquot benadrukt dat de Waalse werkloosheidscijfers tijdens de recessie van 2008-2009 een trendbreuk aangeven (zie grafiek Werkloosheid in Wallonië): “Er is de voorbije jaren geen opstoot geweest tot 12 procent, hoewel de crisis deze keer harder heeft toegeslagen. Dat is een broos, maar belangrijk signaal. Omdat tussen 1980 en 2000 het aantal werklozen bij elke crisis hoger lag dan in de crisisperiode ervoor en minder snel daalde wanneer de economie opveerde.” Paquot ziet hierin een indicatie van een mogelijke duurzame ommekeer in Wallonië.

Er zijn nog geen studies die betrouwbaar aantonen hoeveel extra banen de injectie van 1,5 miljard euro overheidsgeld in de eerste fase van het Waalse marshallplan heeft opgeleverd over de periode 2006-2009. De gegevens waarover men beschikt, zijn nog partieel of slechts projecties over mogelijke resultaten van 136 opgestarte projecten in vijf zogenaamde pôles de compétitivité. Dat zijn bio-sciences, agro-industrie, mechanische engineering, logistiek, lucht- en ruimtevaart – in 2010 werd een zesde, de eco-cluster, toegevoegd.

Soms valt het cijfer van 50.000 euro per arbeidsplaats. Voor Yves Jongen, voorzitter van de cluster MecaTech (mechanische engineering), is dat een louter fictief getal. Jongen is ook vice-algemeen directeur van IBA, de specialist in deeltjesversnellers voor kankerdiagnoses. “Vier, vijf, zes jaar is een te korte periode om de reële impact te meten van onderzoeksprojecten. Daar komen nieuwe processen en producten uit die er zes, tien of twaalf jaar kunnen over doen voor ze duurzame arbeidsplaatsen en commercialiseerbare producten opleveren.”

Mentaliteitsverandering

De eerste effecten van de structurele hervormingen in Nederland, Duitsland, Zweden en Denemarken begonnen zich ook pas na vijf à zes jaar te manifesteren. Daarom is het te vroeg om nu al te gewagen van een doorbraak of een mislukking in Wallonië. Zoals Serge Kubla opmerkt, kan Wallonië met zijn zwakke werkgelegenheidsgraad en zijn ontoereikende beroepsopleidingen nog niet op eigen kracht de levenskwaliteit van zijn inwoners garanderen. “Wanneer over vier of vijf jaar zou blijken dat de werkloosheid stagneert en het Waalse bruto binnenlands product niet toeneemt, dan pas kunnen we concluderen dat het marshallpan onvoldoende is geweest om de Waalse economie er bovenop te brengen,” vindt Didier Paquot.

Paquot is echter overtuigd van een positieve ommekeer. De zwarte periode, van de jaren zeventig tot aan de eeuwwisseling, met moeizame herstructureringen van verouderde industrieën en een in zichzelf gekeerd Wallonië, is afgesloten. “Dat merk je in de oude industriebekkens van Henegouwen en Luik”, weet Wallonië-kenner Guido Fonteyn. “Er is een toevloed van jonge, goed opgeleide gezinnen uit Brussel en Louvain-la-Neuve, die moeilijke regio’s rond Charleroi en Bergen aansluiting doen vinden bij de dynamiek van Waals-Brabant en Brussel. Ook in Luik beweegt heel wat.”

De grootste verdienste van het marshallplan ligt volgens Didier Paquot precies in het doorbreken van subregionale barrières, samenwerking tussen bedrijven uit verschillende provincies en diverse bedrijfstakken. Mede door de stimulerende rol van de universiteiten van Louvain-la-Neuve, Bergen, Luik en de inplanting van de Université Libre de Bruxelles bij Charleroi. “Dankzij de pôles de compétitivité is dat een nieuw gegeven.”

Yves Jongen (IBA) geeft het voorbeeld van het project Mirage in de cluster MecaTech: multinationals als ArcelorMittal en AGC flat glass werken nauw samen met piepkleine bedrijfjes voor de ontwikkeling van milieuvriendelijke, intelligente oppervlaktebekledingen. “Er is een mentaliteit van open innovatie ontstaan. Ik zie duidelijk een breuk tussen de tijd vóór het marshallplan en erna. Het komt er nu op aan om trend stevig door te trekken en minstens tien tot vijftien jaar vol te houden.”

Doordacht industriebeleid

Ondanks ontoereikende vorming en opleiding van werknemers, benadrukt Didier Paquot (UWE) het succes van taalopleidingen bij jonge werknemers. Ze volgen stages in Engelstalige of Nederlandstalige bedrijven en het Explort-programma biedt honderden jongeren de gelegenheid stage te lopen bij het Waalse agentschap voor exportpromotie Awex en bij Waalse bedrijven in het buitenland.

De belangrijkste verdienste van het eerste marshallplan vindt Didier Paquot dat Wallonië tegenwoordig een doordacht industrieel beleid voert rond die superclusters. Bedrijven en onderzoekscentra vinden elkaar, terwijl de overheid het zware probleem van de nog manke tewerkstellingsmogelijkheden aanpakt en de administratieve molen vereenvoudigt. Al verlopen die laatste twee processen te traag.

Zo lagen er acht maanden tussen de beslissing om in het Waalse departement Economie een cel voor de opvolging van de clusters op te richten en de effectieve opstart ervan. En door de intrede van Ecolo in de Waalse regering dreigde de tweede fase (2010-’15) – het Plan Marshall 2.vert – focus te verliezen omdat de klemtoon dreigde door te slaan naar vergaande verplichtingen voor duurzame ontwikkeling.

Paquot: “We moeten opletten dat we het momentum aanhouden en dat er geen incoherenties ontstaan. In de periode 2006-’09 kregen de bedrijven voor 178 miljoen euro lastenvermindering, goed voor 4,2 procent besparingen bij investeringen. Het gevaar bestaat dat wat bedrijven uit de ene hand winnen, door een andere hand wordt afgenomen, wanneer gemeenten opnieuw allerlei belastingen gaan heffen.”

Volgens de hoofdeconoom van UWE moet de aandacht ook gaan naar het verder afbouwen van administratieve starheid en naar een betere dienstverlening aan de bedrijven. “Om de herwonnen dynamiek van de privésector te volgen, moeten de administraties een tandje bijsteken. Dat geldt ook voor allerlei door de Waalse regering gesubsidieerde steunmaatregelen voor vorming, begeleiding en informatie aan bedrijven.”

Het herwonnen zelfvertrouwen van de privésector blijkt uit goede rentabiliteitscijfers van de bedrijven. Die wijken niet substantieel af van de gemiddelden in de rest van België (zie tabel Rentabiliteit op eigen vermogen). Twee opmerkingen nochtans: Vlaamse en Brusselse bedrijven genereren meer winst, zodat ze ondanks hogere lonen ambitieuzer kunnen zijn. Het belangrijkste verschil zit in de lagere productiviteit per arbeidsplaats, vooral bij de Waalse kmo’s. In de industrie is de productiviteit even groot als in Vlaanderen, opgeklommen van 100 in 1995 naar 145 in 2009.

Businessangels en durfkapitaal

Paquot: “In het algemeen zijn de Waalse ondernemingen gezond en gewapend tegen conjuncturele tegenslagen. Ze maken genoeg winst om te groeien, maar zijn te klein om door hun productiviteit de Waalse economische achterstand weg te werken.” Van de 5460 industriebedrijven zijn er slechts 99 met meer dan 200 werknemers. Het verklaart hun voortrekkersrol in de pôles de compétitivité. Zij investeren meer, creëren meer jobs en exporteren naar verre groeimarkten. 80 procent van de Waalse export beperkt zich tot Europa; slechts 3 procent gaat naar de BRIC-landen – tegen 6,4 procent voor de Vlaamse export en10 procent voor Duitsland.

Onder impuls van de bedrijvenclusters en de centrale plaats daarin van de universiteiten, kon Wallonië in onderzoek&ontwikkeling een inhaalbeweging maken (zie grafiek Uitgaven aan O&O). Het jaarlijkse budget voor industriële onderzoeksprojecten is in het eerste marshallplan met 60 procent gestegen. In 2009 vloeide ongeveer 620 miljoen euro overheidsgeld naar O&O (zowat de helft van het Vlaamse O&O-budget; federaal werd 493,7 miljoen uitgetrokken). Dat ArcelorMittal 200 onderzoekers behoudt in Luik, terwijl de staalreus wereldwijd onderzoekscentra sloot en AGC voor Japan en Wallonië kiest, is voor Paquot een positief signaal. 40 procent van de Waalse O&O-steun gaat echter naar een handvol grote bedrijven, hoofdzakelijk naar de farmaceutische industrie in Waals-Brabant.

Waalse kmo’s moeten doorgroeien. De Waalse werkgeversorganisaties stelt vast dat er zelfs ietsje meer starters zijn dan in Vlaanderen, maar dat ze vaker en sneller over de kop gaan. Ook de spin-offs hinken achter qua toegevoegde waarde en tewerkstelling op de Vlaamse. “Wallonië moet meer durfkapitaal en aandelenfondsen aantrekken die het van overheidsparticipaties overnemen”, reageert Oliver Vanderijst, voorzitter van de SRIW (Société régionale d’investissement de Wallonie). Ook dat gebeurt stilaan. Hij verwijst naar businessangels en initiatieven als het Vesalius-fonds, opgericht door GSK-topman Jean Stéphenne of het Vlaamse Capricorn. “Maar we hebben nog onvoldoende goed gestructureerde fondsen, we werken eraan.”

ERIK BRUYLAND

” Ik zie een duidelijke trendbreuk: vóór en na het marshallplan” Yves Jongen (IBA)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content