Nog slechts één percentage

Zoals reeds kort vermeld in de vorige editie, heeft de fiscale wetgever het percentage geüniformiseerd van het gedeelte van de bedrijfsvoorheffing ingehouden op het loon van wetenschappelijke onderzoekers dat onder bepaalde voorwaarden niet moet worden doorgestort naar de Schatkist.

De mogelijkheden om een fiscale stimulans te geven, zijn niet onbeperkt. De klassieke technieken bestaan in het toestaan van een ‘vrijstelling’ van belasting, een bijkomende ‘aftrekpost’ of een ‘belastingvermindering’. Maar deze stimulansen zijn allemaal slechts op termijn voelbaar: bij de uiteindelijke afrekening van de personen- of vennootschapsbelasting, en in een vroeger stadium, bij het begroten van de ‘voorafbetalingen’ die de onderneming moet doen.

Een aantal jaar geleden is een techniek gevonden die de kostprijs van arbeid voor de werkgever ‘onmiddellijk verlaagt’: door de werkgever in bepaalde omstandigheden het recht te geven de ingehouden bedrijfsvoorheffing gedeeltelijk bij zich te houden. Of, met andere woorden, door hem gedeeltelijk vrij te stellen van de verplichting de ingehouden bedrijfsvoorheffing door te storten naar de Schatkist. De loonlast wordt daardoor automatisch en onmiddellijk verlicht.

Sinds de regering op dit idee gekomen is, is er geen houden meer aan. In tal van gevallen zijn werkgevers tegenwoordig ervan vrijgesteld een deel van de ingehouden bedrijfsvoorheffing door te storten: bij tewerkstelling van wetenschappelijk personeel; in de zeevisserijsector; bij werknemers die ploegen- en nachtpremies ontvangen; bij professionele sportbeoefenaars; enzovoort.

Sinds oktober is van deze techniek zelfs gebruikgemaakt om ten aanzien van alle ondernemingen in een (kleine) structurele lastenvermindering te voorzien. Die houdt in dat de bedrijfsvoorheffing niet moet worden doorgestort tot beloop van een bedrag gelijk aan 0,25 % van het brutobedrag van de bezoldigingen (waarop de bedrijfsvoorheffing wordt ingehouden). Oorspronkelijk was het niet helemaal duidelijk welke werkgevers voor dit voordeel in aanmerking kwamen. Meer bepaald rees de vraag of ook de non-profitsector bedoeld was. Maar inmiddels is dit helemaal uitgeklaard. De vrijstelling is van toepassing op heel de privésector (non-profit incluis).

De sector waar de techniek van de gedeeltelijke vrijstelling van de verplichting tot doorstorting van de ingehouden bedrijfsvoorheffing het meest doorgedreven van toepassing is, is die van het wetenschappelijk onderzoek. Al geruime tijd geldt dat universiteiten en hogescholen in belangrijke mate vrijgesteld worden van de doorstorting van de bedrijfsvoorheffing die zij inhouden op de bezoldigingen van hun wetenschappelijke onderzoekers. De vrijstelling is vastgesteld op 65 %. Voor erkende wetenschappelijke instellingen geldt hetzelfde. Maar tot nog toe was de vrijstelling hier beperkt tot 50 %.

Daarnaast bestaat er ook een gedeeltelijke vrijstelling van de doorstortingsplicht in hoofde van ondernemingen die onderzoekers tewerkstellen in onderzoeksprojecten ter uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten afgesloten met universiteiten, hogescholen of erkende wetenschappelijke instellingen. De vrijstelling bedroeg tot nog toe ook hier 50 %.

Vervolgens is er een gedeeltelijke vrijstelling van de doorstortingsplicht in hoofde van ondernemingen die onderzoekers tewerkstellen in onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s, althans voor zover deze onderzoekers over het juiste diploma beschikken. De omschrijving van het juiste diploma verschilt van gemeenschap tot gemeenschap. Maar het moet telkens wel om een masterdiploma gaan in bepaalde ‘positieve’ wetenschappen (zoals ‘wetenschappen’, geneeskunde, diergeneeskunde,…). Een diploma in bijvoorbeeld de ‘rechten’ volstaat niet. De vrijstelling was hier, tot nog toe, beperkt tot 25 %.

Ten slotte is er de vrijstelling ten aanzien van ‘young innovative companies’ die wetenschappelijke onderzoeksprojecten uitvoeren en in het kader daarvan wetenschappelijk personeel tewerkstellen. Het betreft hier ‘kleine’ vennootschappen (in de zin van het Wetboek van Vennootschappen), die minder dan tien jaar bestaan en die uitgaven doen voor onderzoek en ontwikkeling. Die uitgaven moeten minstens 15 % van de totale kosten van het voorgaande belastbare tijdperk omvatten. In hoofde van dergelijke ‘young innovative companies’ sloeg de vrijstelling van de verplichting tot doorstor-ting tot nog toe op 50 % van de ingehouden bedrijfsvoor-heffing.

Sinds 1 juli 2008 zijn al deze percentages gelijkvormig. In feite komt het erop neer dat de percentages opgetrokken zijn naar het vrijstellingspercentage dat al eerder ten aanzien van universiteiten en hogescholen van toepassing was. 65 % dus. De ondernemingen die wetenschappelijke onderzoekers tewerkstellen die over het juiste diploma beschikken, genieten het grootste voordeel. Hun vrijstellingspercentage klimt van 25 naar 65 %. (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content