NOG MEER LICHTENDE VOORBEELDEN
Canada en Zweden zijn niet de enige stichtende voorbeelden. Er zijn nog landen die de moed hadden onpopulaire maatregelen te nemen om hun economische problemen te counteren. Met succes.
2013: JAPAN PAKT DE DEFLATIE AAN
Japan is er in minder dan twee jaar in geslaagd meer dan een decennium van dalende prijzen achter zich te laten. In mei schurkte de inflatie er tegen 4 procent aan, het hoogste niveau in dertig jaar. Die spectaculaire ommekeer heeft Japan te danken aan zijn eerste minister. Shinzo Abe (foto) houdt van een gespierd beleid, dat intussen Abenomics werd gedoopt. Hij pepte de bouwsector op, verhoogde de btw van 5 naar 8 procent en dwong de centrale bank de koers van de yen te laten zakken en een inflatiedoel van 2 procent aan te houden. Dat alles blies de Japanse economie nieuw leven in. Er rest wel nog een moeilijke stap: Japan moet de toename van de lonen nog in overeenstemming brengen met de stijging van de prijzen. In afwachting stort de vraag in en blijft het land lijden.
2003: DUITSLAND HAKT IN DE ARBEIDSKOSTEN
Gerhard Schröder (foto) had in zijn eerste ambtstermijn als Duits bondskanselier tevergeefs gepoogd onderhandelingen op gang te brengen over de arbeidsmarkt. Toen hij in 2003 zijn tweede termijn aanvatte, was hij verzwakt en had hij niets meer te verliezen. Dit keer besloot hij er fors tegenaan te gaan. Tegen het advies van de vakbonden in, lanceerde hij een reeks hervormingen die een bom legden onder het Duitse sociale model: een drastische daling van de werkloosheidsuitkeringen, de aanmoediging van deeltijds werken en van mini-jobs die 400 euro per maand opleverden, een versoepeling van de ontslagprocedure in kleine ondernemingen, snoeien in het pensioensysteem en een aanzienlijke belastingverlaging. Schröders aanpak bleek lonend: de arbeidskosten daalden snel, tot in 2008 de crisis toesloeg. Het was echter voldoende om Duitsland opnieuw ongeveer op het niveau van zijn Europese buren te brengen, zijn concurrentiekracht een impuls te geven (met bijkomende ruggensteun van massale outsourcing naar Oost-Europa), en de groei duurzaam te stimuleren.
2010: IJSLAND LAAT ZIJN BANKEN VALLEN
De IJslanders hebben op hun manier de uitwassen van de dolgedraaide financiën een halt toegeroepen. Niet alleen brachten ze ex-premier Geir Haarde (foto) voor het hooggerechtshof wegens ‘nalatigheid’ tijdens de verschrikkelijke financiële crisis van 2008, ze weigerden ook nog eens te betalen voor de gebroken potten van de failliete banken. In 2010 en 2011 konden de IJslandse belastingbetalers zich in een referendum uitspreken. Tot twee keer toe verzetten ze zich tegen de aflossing van de schulden van de Icesave-bank bij Britse en Nederlandse spaarders. Ze wilden niet hun leven lang — a rato van 12.000 euro per inwoner — opdraaien voor de factuur die de zogenoemde ‘banksters’ hun hadden nagelaten. Die laatsten waren ervoor verantwoordelijk dat het equivalent van elf keer het bbp van het eiland uitgeleend werd. Toentertijd werd de uitslag van die stemmingen gezien als een belediging voor de internationale gemeenschap. De Britse en Nederlandse deposanten verloren 3,8 miljard euro van hun spaarcenten bij het bankroet van Icesave. Er werden zelfs vervolgingen ingesteld tegen het rebelse land bij de Europese Commissie. Tevergeefs. Het Europees Hof van Justitie gaf de IJslanders gelijk: het depositogarantiefonds voorzag niets in het geval van een systeemcrisis.
Hun stugge houding heeft de IJslanders geen windeieren gelegd. Terwijl de leden van de eurozone vandaag meegetrokken worden in een deflatoire spiraal, gaat de IJslandse economie al sinds 2011 als een speer ervandoor. Vorig jaar zette ze een groei neer van 3,3 procent.
2011: ZWITSERLAND DOET ER ALLES AAN OM DE HOGE VLUCHT VAN DE FRANK TE STOPPEN
De munt bedwingen als ze te sterk dreigt te worden? Zwitserland weet hoe dat moet. In de loop van zijn geschiedenis slaagde het land er meermaals in een scherpe stijging van de Zwitserse frank — die tegen wil en dank beschouwd wordt als een vluchtvaluta in tijden van crisis — af te blokken. In 1972, vlak na de instorting van het wisselkoerssysteem van Bretton Woods, verbood de Zwitserse centrale bank de belegging van buitenlandse valuta in vastgoed en werd een taks geheven op de tegoeden in Zwitserse frank van niet-ingezetenen. In 1978 werd een bodemkoers vastgesteld van 80 Zwitserse frank voor 100 Duitse mark om de hoge vlucht van de munt te stoppen. Sinds september 2010 verdedigde de centrale bank met succes een andere bodemkoers van 1,20 Zwitserse frank voor 1 euro. Dat is een erg dure politiek: om te beletten dat de munt in waarde stijgt, heeft de centrale bank zich volgestopt met Franse en Duitse overheidsobligaties en werd de deviezenreserve verzesvoudigd. Daarvan profiteert Europa uiteindelijk ook, want die aankopen duwen de langetermijnintresten naar beneden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier