Nóg 70 miljard, meneer de minister
“Een belastingvermindering van 132 miljard frank per jaar. Eens kijken. Verdeeld over 10 miljoen Belgen is dat 13.200 frank de man. We zijn met zijn vieren thuis, dus we strijken elk jaar dik 50.000 frank op. Dank u, meneer Reynders.” Al zou het simplistische sommetje kloppen, u hoort méér van onze minister van Financiën te eisen. Trends keek het gegeven paard eens diep in de bek.
Niet alleen de gemeenteraadsverkiezingen zullen de herfst aangenaam warm maken. Ook rond de fiscale hervorming wetten de politieke partijen hun messen. Minister van Financiën Didier Reynders ( PRL) legde, na de wat vage schermutselingen van het voorjaar, de voorbije dagen zijn kaarten op tafel.
Reynders verdedigt binnen de regering een plan waarbij vanaf 2003 – het jaar waarin zijn plan op kruissnelheid komt – een belastingverlaging voor individuen en gezinnen van 132 miljard per jaar zou worden doorgevoerd. Dat klinkt behoorlijk. Maar wil België niet bij onze buurlanden achterop hinken, dan moeten we aan een vermindering van ongeveer 200 miljard denken.
Meteen rijst de vraag: hoe meet je fiscale competitiviteit? Zet tien economen (of politici) bij elkaar en er komen elf visies op tafel. Maar de oefening is noodzakelijk. We zitten tenslotte allemaal in het schuitje van de Economische en Monetaire Unie (zie Focus, blz. 7). Bovendien maken we op veel andere vlakken vergelijkingen met onze buurlanden. Jarenlang waren de loonkosten in België ten opzichte van die in Frankrijk, Duitsland en Nederland het centrale thema in discussies over economisch beleid. Hetzelfde met werkgelegenheid. De regering van Guy Verhofstadt ( VLD) wil de werkgelegenheid in ons land optillen tot het niveau in de drie buurlanden. We vergelijken altijd met dezelfde drie landen, omdat dat onze belangrijkste afzetmarkten én concurrenten zijn.
Bij denk- en cijferoefeningen over fiscale druk moeten we een onderscheid maken tussen de gemiddelde en de marginale belastingdruk. De marginale druk slaat op heffingen op het stuk bijkomend inkomen dat men verwerft. Eenvoudiger uitgedrukt: wat blijft er netto over van de opslag in mijn brutoloon?
De gemiddelde belastingdruk is de hap die de fiscus uit uw totale brutoloon neemt. De totale fiscale druk voor individuen en gezinnen omvat in België de personenbelasting (bedrijfsvoorheffing), de sociale bijdragen voor werknemers, de gemeentetaks en enkele solidariteitsbelastingen (bijzondere heffingen voor de sociale zekerheid en crisisbelasting).
Voordat we de fiscale positie van een aantal concrete inkomens- en gezinssituaties bekijken, werpen we eens een blik op de inkomens en belastingen in België en die in Nederland, Frankrijk en Duitsland. Om de vergelijking enigszins te vereenvoudigen, nemen we telkens het gewogen gemiddelde van deze drie landen samen.
We zetten de cijfers op een rijtje voor 1998, het laatste jaar waarvoor de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling ( Oeso) coherent vergelijkbare internationale cijfers publiceerde. De totale fiscale en parafiscale druk ligt bij ons 5,1 procentpunten hoger dan in de buurlanden. Voor de belastingen die op de individuen wegen, dus de personenbelasting en de sociale bijdragen, gaat het om een verschil van 4,0 procentpunten in ons nadeel.
Maar algemene macro-economische cijfers zeggen niet veel over de concrete gevolgen voor de burger. Daarom hebben we een overzicht gemaakt van de belastingdruk in zeven type-situaties: een alleenstaande met een gemiddeld looninkomen (a), een alleenstaande die het met 66% van dat gemiddelde moet stellen (b) en een alleenstaande die 66% meer dan het gemiddelde opstrijkt (c); een gezin met twee kinderen (d) en een gezin zonder kinderen die van het gemiddelde loon rondkomen (e); en diezelfde gezinnen die één gemiddeld inkomen verdienen plus een loon van 66% van het gemiddelde (f en g).
Het gemiddelde brutoloon bedraagt voor 1998 op jaarbasis 1.117.819 (inclusief jaarlijkse vakantie en eindejaarspremie) frank, of 80.500 per maand. Bij de berekening van het nettoloon hielden we ook rekening met het uitgekeerde kindergeld voor werknemers.
Uit onze berekening
komen drie conclusies naar voren.
Ten eerste zit België inzake totale persoonlijke druk, sociale bijdragen van werkgevers en indirecte belastingen in een verliezende positie ten opzichte van onze buurlanden (zie tabel 1: Fiscale en parafiscale druk).
Ten tweede is onze fiscaliteit gezinsvriendelijk. Een gezin met twee kinderen en een gemiddeld inkomen (d) betaalt ongeveer evenveel belastingen als het in onze buurlanden (-0,9%) zou afdragen, terwijl het kinderloze gezin (e) met hetzelfde inkomen 5,3% (bijna 60.000 frank per jaar) minder overhoudt. Een alleenstaande met het gemiddelde inkomen (a) draagt 41,8% van zijn brutoloon af aan de fiscus. Een gezin met twee kinderen en met datzelfde gemiddelde inkomen (d) komt uit op 20,5%. Vooral de hoogte van het kindergeld weegt in België veel zwaarder door dan in de andere landen (zie tabel 2: Gezinsvriendelijke belastingen).
Ten derde vertoont onze fiscaliteit tekenen van forse progressiviteit. Het nettoloon van een alleenstaande met twee derde van het gemiddelde loon (b) ligt in België 3,4% lager dan in de buurlanden. Een alleenstaande die twee derde meer dan het gemiddelde verdient (c), zit er zelfs 8,6% onder. Die laatste betaalt jaarlijks 160.000 frank meer dan iemand met hetzelfde inkomen in onze buurlanden.
Een gezin met twee kinderen en één gemiddeld inkomen (d) betaalt op jaarbasis nauwelijks 9765 frank meer dan in de buurlanden. Stijgt het inkomen van datzelfde gezin naar 166% van het gemiddelde (f) – bijvoorbeeld omdat de partner een baan vindt met een loon dat twee derde van het gemiddelde bedraagt -, dan betaalt het gezin elk jaar ruim 83.000 frank meer belastingen dan in onze buurlanden.
Het moge duidelijk
zijn: de gemiddelde fiscale druk op Belgische gezinnen en individuen ligt aanzienlijk hoger dan het gewogen gemiddelde van de drie buurlanden. In termen van marginale druk komt ons land zo mogelijk nog bekaaider uit de vergelijking.
Een alleenstaande van wie het inkomen opklimt van 66% van het gemiddelde inkomen naar dat gemiddelde, moet van het bijkomende gedeelte 57,4% afdragen. Het gemiddelde van onze buurlanden ligt op 45,4%. Wipt onze alleenstaande carrièremaker vervolgens naar een inkomen gelijk aan 166% van het gemiddelde – dus van een brutojaarloon van 1.117.819 frank naar 1.863.032 frank -, dan ziet hij 59,1% van zijn loonsverhoging aan zijn neus voorbijgaan. Dat is 12,2 procentpunten hoger dan het gemiddelde van onze buurlanden.
Wat de marginale druk op gezinnen betreft, is het veel moeilijker om tot coherente en vergelijkbare cijfers en vergelijkingen te komen. De Oeso-gegevens laten toe slechts één concrete situatie te bekijken.
Het gaat om een gezin met twee kinderen dat start met twee inkomens: het gemiddelde plus een derde van het gemiddelde. Het tweede inkomen stijgt later naar twee derde van het gemiddelde. Ons voorbeeldgezin gaat er dan 27.000 frank bruto op vooruit. Netto blijft daar 13.122 frank van over. In onze buurlanden is dat 15.660 frank. De marginale aanslagvoet voor het voorbeeldgezin bedraagt in België 51,4%, het gemiddelde van onze buurlanden is 42%.
Hoe zit het
met de marginale fiscale en parafiscale druk op de hoogste inkomens? Zelfs als we de door de regering aangekondigde afbouw van de algemene crisisbelasting van 3% in 2003 in aanmerking nemen, ligt de hoogste marginale druk in België nog op 64,2%. In Nederland ligt de vergelijkbare aanslagvoet vandaag op 60% en in Duitsland op 58,4%. Aan dat laatste cijfer moeten we meteen toevoegen dat het Duitse plan tot belastingverlaging een daling van het hoogste marginale tarief inhoudt tot 55,5% in 2002 en tot 48,1% in 2005.
In Frankrijk ligt de zaak iets complexer. Daar volgt het hoogste marginale tarief voor brutojaarinkomens tussen 4,3 miljoen en 8,5 miljoen frank een omgekeerde U-curve. Het tarief vertrekt van 52%, piekt op 62,9% en daalt dan tot 59,4%. De belastingverlaging die door de Franse regering onlangs werd aangekondigd zou het tarief van 59,4% herleiden tot 58,0%. Deze gegevens werden berekend op basis van informatie verstrekt door Arthur Andersen. De conclusie is duidelijk: ook de hoogste inkomens worden in België zwaarder belast dan in de buurlanden.
Hoe kan België de fiscale druk laten zakken naar een niveau dat vergelijkbaar is met het gewogen gemiddelde van onze drie buurlanden? Trends deed verschillende simulaties, omdat er ook in de fiscaliteit veel wegen naar Rome leiden. We gingen ervanuit dat de regering de afschaffing van de aanvullende crisisbelasting integraal uitvoert zoals aangekondigd.
De ingreep waarmee België bij de buurlanden kan aansluiten, rust op drie pijlers.
Ten eerste, een verlaging van het belastingtarief van 40% naar 35% en van alle tarieven boven de 45% met 10 procentpunten. De tarieven 25% en 30% blijven ongewijzigd. We ramen de kostprijs van deze ingreep in de tarieven voor 2001 op 186,1 miljard (zie tabel 3: Lagere tarieven). Meer dan de helft van deze kosten vloeit voort uit de vermindering van het tarief van 45% naar 35%. Die tarieven zijn van toepassing op de brutomaandloonschijven tussen 45.000 frank en 98.600 frank. Het ligt dus voor de hand dat in dit scenario verhoudingsgewijs het grootste voordeel bij de verdieners van de lagere en middeninkomens ligt.
Ten tweede, het wegwerken van de discriminatie van gehuwden. Het vrijgestelde minimum voor hen ligt lager dan voor alleenstaanden. De kostprijs van deze ingreep mag op 44 miljard frank worden geraamd.
Ten derde, de vermindering van het nettovoordeel voor twee kinderen ten laste van werknemers met ongeveer 50.000 frank (wat overeenstemt met een vermindering van het nettovoordeel bij zelfstandigen van 28.000 frank). Dat levert een bedrag van zo’n 30 miljard frank op. Het saldo van deze twee voorstellen is dus een kostprijs van netto 14 miljard frank. Het kostenplaatje van het Trends-scenario bedraagt dus: 186,1 miljard frank + 14 miljard frank. In totaal 200,1 miljard frank, of 70 miljard meer dan in het voorstel van Reynders.
In elk van de zeven type-situaties geven we aan wat de gevolgen van ons scenario van belastingverlaging op de inkomens zijn. Iedereen gaat er in deze hypothetische belastingverlaging op vooruit. Het voordeel op jaarbasis varieert van 14.892 frank voor een gezin met twee kinderen en een gemiddeld inkomen, tot 155.296 frank voor een alleenstaande met een inkomen dat twee derde boven het gemiddelde ligt.
We horen u
tot hier roepen: zo’n voorstel is sociaal onrechtvaardig. De grootste hap van die fiscale koek komt op het bord van de gemiddeld tot goed verdienende burger terecht. Bovendien, zullen anderen protesteren, straft dit scenario kinderrijke gezinnen. Juist. Maar we wensen geen waardeoordeel uit te spreken over de verdeling van het inkomen, noch over de mate waarin een belastingregime kindvriendelijk moet zijn.
Hoe dan ook hebben we met deze analyse de fiscale hervorming kunnen evalueren tegenover een objectief vergelijkingspunt: het gemiddelde van de ons omringende landen. Dat cruciale element ontbreekt vandaag nog in het debat.
guy clémer johan van overtveldt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier