Nieuwe tijden onder de piramide

De nieuwe voorzitter van het Louvre staat voor de zware opgave de dalende overheidssubsidies te compenseren met nog meer eigen inkomsten. Een belangrijk deel moet uit Abu Dhabi komen.

De tijd van de voortdurende uitbreiding van het Louvre is voorbij. Het museum moet zich opnieuw concentreren op zijn missie: een beleid ontwikkelen om de toegang tot cultuur te democratiseren.” Dat zei de Franse minister van Cultuur Aurélie Filippetti vorig jaar, toen Jean-Luc Martinez werd benoemd tot de nieuwe voorzitter van de instelling.

Onder het twaalfjarige voorzitterschap van zijn voorganger, Henri Loyrette, was het Louvre uitgegroeid tot het drukst bezochte museum ter wereld. In 2012 en 2013 trok het meer dan 9 miljoen bezoekers. Loyrette maakte van het Louvre een merk. “Onder zijn bewind onderging de functie van voorzitter een metamorfose”, zegt Guy Boyer, de directeur van het kunstmagazine Connaissance des Arts. Loyrette maakte optimaal gebruik van de autonomie die de minister van Cultuur Jean-Jacques Aillagon aan de openbare instellingen verleende. Hij lanceerde geregeld nieuwe tentoonstellingen en evenementen, en bracht een groot deel van zijn tijd door in het buitenland om te onderhandelen over partnerschappen, leningen aan buitenlandse musea en giften van mecenassen.

Loyrette richtte onder meer de afdeling islamitische kunst in, die in september 2012 werd ingewijd. Extra muros nam hij het initiatief voor het Louvre Lens en voor het filiaal in Abu Dhabi in de Verenigde Arabische Emiraten, dat in december 2015 de deuren moet openen.

‘Geen enkele tentoonstelling’

“Als het aan mij ligt, komt er geen enkele tentoonstelling meer in het museum”, verklaarde Martinez onmiddellijk na zijn benoeming. Die boutade is een kritiek op de evenementenrace van zijn voorganger. Martinez zweert bij de opwaardering van de collecties. “Die maken de rijkdom van het Louvre uit”, benadrukt hij vaak. Hij is van plan het beleid van uitleningen aan het buitenland voort te zetten, maar hij wil ook dat de Franse musea kunnen genieten van het nationale patrimonium. “Het zijn die werken die de bezoekers in de eerste plaats komen bekijken”, zegt hij.

Martinez wil het aantal tijdelijke expo’s beperken en ze onderbrengen in een speciale ruimte. Hedendaagse kunst — een stokpaardje van Loyrette — is er voortaan minder te zien, en als het gebeurt, moet er een duidelijk verband zijn met de oude kunst. Kunstenaars mogen de opstelling van de collecties ook niet meer verstoren. Het is uitgesloten dat een Jan Fabre nog eens veertig ton grafstenen uitspreidt aan de voet van de meesterwerken van Rubens, of dat Wim Delvoye zijn getatoeëerde varkens onderbrengt onder het verguldsel van het paleis.

Ook de klassieke programmering wordt toegespitst op de collecties. De Velázquez-retrospectieve, die gepland was voor 2015, is bijvoorbeeld afgeleid naar het Grand Palais, omdat het Louvre zelf geen enkel werk van de Spaanse schilder in bezit heeft. Er komt wel een tentoonstelling van de werken van de zeventiende-eeuwse Franse schilder Nicolas Poussin. Het publieke succes van Velázquez was evenwel verzekerd, voor Poussin is dat veel minder zeker.

Economische realiteit

Er is één domein waar Martinez niet omheen kan: de economische realiteit. Daarin schuilt zijn grootste uitdaging. Het Louvre is een logge machine van 2300 medewerkers. Zelfs als het tijdperk van de grote projecten ten einde is, moeten de lopende plannen worden gefinancierd. De grootste bekommernis op korte termijn is de piramide, het prestigeproject van president François Mitterrand dat in 1989 werd onthuld. In september starten daar dringende werken die twee jaar in beslag nemen, om het onthaal van de bezoekers te verbeteren.

De belangrijkste geldschieter van het museum blijft de Franse overheid, maar haar bijdrage neemt voortdurend af. Ze levert nog 47 procent van het budget, tegenover nog 75 procent in 2001. De voorbije zes jaar is de jaarlijkse dotatie van het ministerie van Cultuur teruggeschroefd van 117 tot 90 miljoen euro. Een verdere daling lijkt onvermijdelijk.

Het is dus absoluut noodzakelijk te snoeien in de kosten en de eigen middelen op te voeren. De vermindering van het aantal tentoonstellingen is al een besparing. “Door het hogere bezoekersaantal en de verhoging van de entreetarieven zijn de ticketontvangsten gestegen”, merkt administrateur-generaal Hervé Barbaret op. De gratis toegang op de eerste zondag van de maand, die in de jaren negentig werd ingevoerd in naam van de culturele democratisering, is afgeschaft. “Dat kwam vooral de reisagentschappen ten goede. Het leidde tot een volkstoeloop die de kwaliteit van het museumbezoek schaadde”, benadrukt Barbaret.

Ook crowdfunding bracht geld in het laatje. De openbare inschrijving die Loyrette in 2010 lanceerde voor de aankoop van een schilderij van Lucas Cranach was daartoe de aanzet. De actie bracht 1 miljoen euro op, een derde van het bedrag dat nodig was om het werk te kunnen verwerven. Het initiatief wordt overgedaan voor de restauratie van de Nikè van Samothrake, een van de topstukken uit de Griekse collectie. “We zijn zelf verbaasd over het succes van die inzamelingen”, geeft Martinez toe. “Het opent nieuwe perspectieven en we gaan ermee voort a rato van één operatie per jaar.”

‘Een buitenkans’

Tot slot is er het mecenaat. Loyrette had die bron van inkomsten met zijn profiel van zakenman tot een buitengewone hoogte gebracht, wat hem ook behoorlijk wat kritiek opleverde. Martinez staat voor de zware opgave die inspanningen nog op te voeren. Daarbij is het een voordeel dat de naam Louvre een fabelachtig uithangbord blijft. “Recente tentoonstellingen, zoals die over de Italiaanse renaissance en de voor oktober geplande expo over het middeleeuwse Marokko, interesseren mecenassen nog altijd, maar ze zijn moeilijker te overtuigen door de wereldwijde inflatie van het aantal evenementen”, zegt Martinez.

Een risico is dat een conservator die zich toespitst op zijn publiek en zijn collecties, moeilijker geldschieters vindt, temeer omdat de jongste projecten van het museum grotendeels of zelfs helemaal werden gefinancierd met mecenaat van ondernemingen en overheden. Zonder die externe middelen zouden noch de inrichting van de afdeling islamitische kunst (kostprijs 100 miljoen euro), noch de renovatie van de afdeling kunstvoorwerpen (26 miljoen euro) tot stand gekomen zijn. De werken aan de piramide (60 miljoen euro) en de verhuizing van de reserves naar het museum in Lens (60 miljoen euro) moeten op dezelfde manier worden gefinancierd.

Een belangrijk deel van dat manna moet komen van het Louvre Abu Dhabi. “Dat moet in de toekomst een significante bron van inkomsten worden”, stelt Martinez. Loyrette bevestigt dat: “Het Louvre Abu Dhabi is een buitenkans.”

Naissance d’un musée universel, een expo over de collectie van het Louvre Abu Dhabi, loopt in het Louvre tot 28 juli.

L’EXPRESS

Het Louvre is een logge machine met 2300 medewerkers.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content