Nieuwe spelling
Als straks de nieuwe spelling officieel wordt op 19 september ’97, goedgekeurd door de Vlaamse Regering, zal men een historische fout begaan. Zoals bij de laatste vier spellinghervormingen worden een aantal zaken eens te meer slechter in plaats van beter. Wat de keuze tussen de opwaardering van de voorkeurspelling (zogenaamde “c”-spelling) tegenover de progressieve spelling (de “Standaard-spelling”) betreft, kan ik mij nog verzoenen met het ingenomen standpunt hoewel ik zelf eerder een voorstander van modernisering was. De voorkeurspelling is een daadwerkelijke keuze hoewel ook hier en daar onlogische zaken blijven of erger worden (nu weer complot, insect en publicatie i.p.v. komplot, insekt en publikatie ; vakantie en oktober tegenover advocaat en dialect). De aanvankelijke bedoeling in 1954 : lijsten met zogenaamde volkse woorden (c wordt k) en moeiljke woorden (c blijft wegens herkomst uit het Latijn), is hier totaal zoek.
Wat de spelling van de bastaardwoorden en de vreemde woorden betreft, zijn anomalieën en inkonsekwenties legio : logé, logée, logés volgens de Franse spraakkunst, niet echter abonnee, abonnees ; baby en party, meervoud baby’s en party’s, niet volgens de Engelse spraakkunst.
De regels van de “tussen-en” en “tussen-e” zijn echter het ergste. Hoewel in de “Instellingsbeschikking t.b.v. een Spellingcommissie” door minister Daniel Coens op 15 juni 1990 duidelijk staat dat het “niet de bedoeling is dat een spellingregeling van de verbindingsletters een grammaticale regeling inhoudt met betrekking tot het optreden van die verbindingsklanken” en “De spellingregeling alleen dient aan te geven hoe optredende verbindingsklanken geschreven moeten worden” (idem, ibidem), heeft de Taalcommissie gepoogd de bestaande toestand van een levende taal met veranderende maar ook voor een deel oude woorden in nieuwe “regeltjes” te herschikken, een poging die faliekant is afgelopen.
Als ik dan overigens verneem van professoren uit deze commissie dat men eerst heeft gepoogd de regel : overal e- met uitzonderingen -en, toe te passen, en wanneer deze niet lukte wegens te veel uitzonderingen, men deze regel dan gewoon heeft omgekeerd, dan stel ik mij de vraag naar de ernst van de werking van de commissie !
Niet alleen werd er helemaal geen rekening gehouden met bestaande woordbeelden en uitspraken van “oude” Nederlandse woorden, nog minder met melodie en ritme, belangrijk in voorlezen en poëzie (een factor die nochtans in de Nederlandse Spraakkunst van Rijpma en Schuringa in een zeer degelijke uiteenzetting over de samenstellingen, tientallen paragrafen lang, benadrukt werd) ook wordt hier duidelijk veronachtzaamd dat een schriftbeeld van een woord met tussen-en hoe dan ook de uitspraak van dit woord zal beïnvloeden, zeker bij dialektgebruikers die hun “n” ook op het einde van een woord uitspreken. Op die manier creëert men nieuwe onlogische tegenstellingen waar de ene keer een woord zoals “perensap” (meervoud) staat tegenover “appelsap” (enkelvoud) ; en straks krijgen we misschien “longenblaasjes” en “nierenbekken” naar analogie met “ruggenmerg”. Hoe dan ook wordt door de meerderheid van de taalgebruikers een “n” als een virtueel meervoud gelezen.
Het is ook onbegrijpelijk dat niemand schijnt te hebben gelet op het feit dat deze zogenaamde “tussen-e” in woorden zoals “bruggewachter”, “noteboom”, “sparreboom”, “hoeveboter”, “koekebrood”, “geitemelk”, “karrewiel” enz. helemaal geen “tussen-e” is, doch een eerste naamvalsverbuigings-e van deze woorden (zoals zonde, aarde, waarde, hoeve, vroeger ook brugge, roze, note, koeke, pere enz.).
Dit blijkt zeer duidelijk uit de uitspraak van het dialekt van ongeveer alle West- en Oostvlamingen. Waarom dan van het eerste deel van deze woorden een meervoud maken ?
De oorspronkelijke samenvatting van deze regels : “en” in b.v. heldendaad en prinsenkroon (zwakke genitief) ; steeds “e” bij bomen en struiken (uiteraard ook in samenstellingen met “laar” : rozelaar, perelaar) ; verder “en” waar aan een meervoud wordt gedacht (b.v. lindenlaan, rozentuin), was op zijn minst realistischer en zeker zeer eenvoudig. Deze recente poging de regels te veranderen is volledig mislukt ! En door de manier waarop ze is gebeurd, is dit ook niet te verwonderen.
Stellen dat de verwarring te wijten is aan de uiteenlopende versies in woordenboeken en spellingsgidsen, zoals minister van den Bossche doet, is de kar voor het paard spannen. Het is uiteraard precies omdat de regels onduidelijk en niet toe te passen zijn, dat deze uiteenlopende versies zijn ontstaan. Is het straks alleen om ekonomische redenen, wegens de miljoenenverkoop van deze zelfs niet konsekwente boekwerken, dat een verdere kritiek op een mislukte poging niet meer kan ? Hadden de Westvlamingen dan toch naar Guido Gezelle moeten luisteren opdat een aantal specifieke kenmerken en eigenschappen van onze taal (die nog niet zo lang geleden een diftongering onderging uit het beschaafde Middelnederlands, beter Middelvlaams) niet zouden verloren gaan door allerhande toegevingen aan onze noorderburen. Dat zij niet op de hoogte zijn van Vlaamse varianten weten we al eerder ; het feit dat ze het woord “kakebeen” tot een versteende uitdrukking rekenen terwijl alle Vlamingen “kake” toch nog kennen, is hier een bewijs uit de vele.
Vanuit bestaande en hier en daar afwijkende toestanden kunstmatige regeltjes fabriceren, lukt nooit, niet bij de mens, niet bij de taal. Is taal niet een “levend iets ?” Als schrijfser en lic. germ. fil. (geaggr. HSO) met twintig jaar les-ervaring, meen ik gefundeerde argumenten te kunnen aanvoeren tot opbouwende kritiek. Door mijn interesses heb ik ook nogal wat kennis van de diverse uitspraakvarianten in volkstaal en dialekten die toch aan de basis liggen van ons zogenaamde ABN. Ik hoop dan ook, en met mij wellicht vele anderen die om onze taal bekommerd zijn, dat men de hele hervorming nog eens grondig herbekijkt.
Patricia Lasoen, Brugge
C. De Kerpel, Lokeren
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier