NIET-INWONERS. MET OF ZONDER TEHUIS. Driemaal is scheepsrecht

België heeft last met zijn niet-inwoners. Bedoeld zijn, de personen die hun fiskaal domicilie niet in België hebben, maar om een of andere reden nog wel in België belastbaar zijn. Bijvoorbeeld, omdat ze hier werken. Of omdat ze pensioenen genieten die in België belastbaar zijn.

Pensioenen zijn overigens niet per definitie in België belastbaar. Voor landen waarmee België een dubbelbelastingverdrag afgesloten heeft, geldt dat pensioenen in principe belastbaar zijn in de woonstaat.

AZUUR.

Neem bijvoorbeeld een Belg die, na een rijkgevuld beroepsleven het Belgisch druilerig klimaat wil ontvluchten en daarom uitwijkt naar de Azurenkust. Naar Frankrijk dus.

En stel dat hij aldaar residerend een Belgisch pensioen ontvangt. Waar is dat pensioen dan belastbaar ? Dat hangt ervan af. Als het een pensioen betreft dat uitgekeerd wordt aan iemand die in de privé-sektor bedrijvig is geweest, dan zal dat pensioen normaal gezien belastbaar zijn in de woonstaat. In het voorbeeld is dat Frankrijk. Anders is het evenwel wanneer het gaat om een pensioen dat uitgekeerd wordt aan een gewezen overheidsambtenaar. De belastingverdragen wijzen de heffingsbevoegdheid voor zulke pensioenen in de regel toe aan de staat die het pensioen uitkeert. In het voorbeeld is dat België.

Een gewezen Belgische overheidsambtenaar die van zijn welverdiende rust geniet onder de blakende zon van de Côted’Azur, blijft bijgevolg in België belastbaar op het overheidspensioen dat hij vanuit het vaderland ontvangt.

Maar aangezien de man of vrouw in kwestie uitgeweken is naar het buitenland, zal hij normaal gezien niet meer onder de Belgische personenbelasting vallen. Daarvoor is immers vereist dat men Belgisch rijksinwoner is, of anders gezegd, dat men zijn fiskaal domicilie in België heeft. Is dit niet het geval, dan valt men in België onder toepassing van de belasting van “niet-inwoners”.

VOORDELEN.

Zoals gezegd, heeft een “niet-inwoner” zijn fiskaal domicilie niet in België. Hij is inwoner van een ander land. In het voorbeeld, van Frankrijk. Hij zal bijgevolg in dat ander land onder toepassing vallen van de algemene belastingregeling die op “inwoners” (van dat land) van toepassing is.

Nu is het zo dat de meeste landen ten aanzien van hun inwoners in biezondere belastingvoordelen voorzien om rekening te houden met de persoonlijke situatie waarin de belastingplichtige zich bevindt, met zijn gezinssituatie (kinderen ten laste, b.v.), enzovoort.

Iemand die inwoner is van een ander land en in België onder de belasting van niet-inwoners valt, geniet normaal gezien dus al in dat andere land van een reeks belastingvoordelen. Het is dan ook niet normaal dat hij ook nog eens in België in de belasting van niet-inwoners kan aanschuiven om de voordelen te genieten die de Belgische fiskale wet in petto heeft in verband met gezinslasten, enzovoort.

Nochtans was dat tot eind de jaren tachtig wel het geval. Wie aan de belasting van niet-inwoners onderworpen was, had in België evengoed recht op belastingverminderingen voor kinderen ten laste, enzovoort. Niet-inwoners konden bijgevolg van twee wallen eten.

En dat vond de Belgische fiskus van het goede te veel. Van de hervorming van de belasting van niet-inwoners die men eind de jaren tachtig doorvoerde, werd dan ook gebruik gemaakt om de regeling ten gronde aan te passen. De persoons- en familiegebonden belastingvoordelen zouden voortaan niet meer aan alle niet-inwoners worden toegekend, maar alleen nog aan die niet-inwoners die alsnog op een duurzame wijze met België verbonden zijn.

GROEPEN.

Het probleem was bijgevolg dat de wetgever op zoek moest naar een goed criterium om de niet-inwoners in twee groepen in te delen. Langs de ene kant de niet-inwoners die nog wel in aanmerking zouden komen voor de bedoelde belastingvoordelen ; en langs de andere kant de niet-inwoners aan wie die voordelen voortaan ontzegd zouden worden. De scheidingslijn werd getrokken bij het al dan niet hebben van een “tehuis” in België. Niet-inwoners die niet gedurende heel het belastbaar tijdperk in België een tehuis hebben behouden, vallen sindsdien uit de boot. Zij hebben geen recht meer op de persoons- en familiegebonden voordelen waarin de Belgische fiskale wet voorziet. Hun kollega’s die wel gedurende heel het belastbaar tijdperk in België een tehuis hebben behouden, hebben bij voortduur recht op die voordelen.

Maar zoals men weet, is het aldus geformuleerde criterium niet bijster gelukkig gekozen. Het gaat er immers van uit dat niet-inwoners “zonder tehuis”, elders ter wereld wel recht hebben op de persoons- en familiegebonden voordelen waarin de plaatselijke belastingwetgeving voorziet. Maar dat is lang niet altijd het geval. Vooraleer men die voordelen (elders ter wereld) kan genieten, is immers op de eerste plaats vereist dat men een inkomen heeft dat ook aldaar belastbaar is.

Keren we terug naar het voorbeeld van onze Belgische gepensioneerde overheidsambtenaar aan de Azurenkust. Veronderstel dat het enige belastbaar inkomen waarover deze brave man beschikt, bestaat uit zijn overheidspensioen dat hij vanuit België ontvangt. En dat hij in België geen tehuis heeft behouden.

Zoals hoger gezegd is deze man in België belastbaar op zijn Belgisch overheidspensioen. Hij valt hier onder de belasting van niet-inwoners. En aangezien hij behoort tot de kategorie van de niet-inwoners “zonder tehuis” heeft hij zo te zien in België geen recht op de persoons- en familiegebonden belastingvoordelen waarin de Belgische fiskale wetgeving voorziet. Maar ook in Frankrijk valt hij uit de boot. Hij heeft immers geen ander inkomen en is in Frankrijk dan ook geen belasting verschuldigd.

DISCRIMINATIE.

Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat het Arbitragehof het ingevoerde onderscheid tussen niet-inwoners “met” of “zonder” tehuis alvast ten aanzien van Belgische gepensioneerde niet-inwoners wegens discriminatie ongedaan heeft gemaakt : Belgische gepensioneerde niet-inwoners “zonder” tehuis moeten bijgevolg op juist dezelfde manier worden belast als hun kollega’s “met” tehuis. Zij hebben dus ook recht op de persoons- en familiegebonden belastingvoordelen waarin de Belgische fiskale wetgeving voorziet.

Maar zo gauw geeft de fiskale wetgever zich niet gewonnen. Kort na de uitspraak van het Arbitragehof toog hij op zoek naar een nieuw criterium dat het onderscheid tussen niet-inwoners “met” of “zonder” tehuis zou verfijnen, zodat het de toets met het gelijkheidsbeginsel beter zou kunnen doorstaan. In de nieuwe regeling die enige tijd later overigens met volledig terugwerkende kracht werd ingevoerd, werd het onderscheid tussen niet-inwoners “met” of “zonder” tehuis in principe behouden. Maar een aantal niet-inwoners “zonder” tehuis, zou nu worden gelijkgesteld met niet-inwoners “met” tehuis. Wie ? De niet-inwoners “zonder” tehuis die het grootste gedeelte van hun beroepsinkomen in België of uit een Belgische bron behalen. En om uit te maken of de beroepsinkomsten daaraan beantwoorden, werd een dubbel criterium ingevoerd : de Belgische beroepsinkomsten moesten ten minste 75 % bedragen van het gehele beroepsinkomen en de in België uitgeoefende aktiviteit of de periode waarin men Belgische pensioenen ontving moest per jaar minstens negen volle maanden bedragen.

PRULLENMAND.

Maar om verschillende redenen werd ook deze regeling door het Arbitragehof naar de prullenmand verwezen. Zodat we op dit ogenblik geen stap verder staan dan na het eerste arrest van het Arbitragehof. En dus moet de wetgever opnieuw op zoek naar een oplossing die alsnog met terugwerkende kracht tot begin de jaren negentig van kracht moet worden.

De inmiddels ontslagnemende regering heeft daartoe overigens nog op de valreep een initiatief genomen. Het bestaat erin dat het onderscheid tussen niet-inwoners “met” of “zonder” tehuis behouden blijft, inclusief de gelijkschakeling van niet-inwoners “zonder” tehuis die niettemin het grootste gedeelte van hun beroepsinkomen in België of uit een Belgische bron behalen ; maar het criterium dat daarbij gehanteerd wordt, zal aangepast worden aan de kritiek van het Arbitragehof. Grosso modo komt het erop neer dat men de “negen maanden”-periode vergeet en enkel nog kijkt naar de procentuele omvang : als het Belgische beroepsinkomen ten minste 75 % uitmaakt van het gehele beroepsinkomen, wordt een niet-inwoner “zonder” tehuis, niettemin gelijkgesteld met een niet-inwoner “met tehuis”.

GEDULD.

Driemaal is scheepsrecht. Hopelijk geldt dit ook voor de fiskus. Zodat het probleem van de niet-inwoners “zonder” tehuis uiteindelijk dan toch na verloop van zoveel jaren opgelost zal geraken. Met volledig terugwerkende kracht. Met dien verstande dat men nog wel wat geduld moet hebben. De voorgestelde oplossing moet door de nieuwe regering nog bevestigd worden, waarna ze nog de parlementaire goedkeuring moet krijgen. Niemand verwacht overigens nog veel problemen. Ook de fiskus niet. Vandaar dat hij de nieuwe regeling blijkbaar in de praktijk reeds toepast. De toelichting bij de aangifte in de belasting van niet-inwoners is alvast in die zin opgesteld.

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiskalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content