Niet in de privé-sfeer

Tijdens de bespreking van de antimisbruikbepaling in het parlement heeft de minister van Financiën verklaard dat deze bepaling beperkt blijft tot verrichtingen in de economische sfeer.

Als men het in verband met de algemene antimisbruikbepaling al over één ding eens is, dan is het wel dat men het over de hele lijn oneens is. Zelfs over de theoretische grondslag. Sommigen zien er een wettelijke toepassing in van de leer van de wetsontduiking. Anderen houden het op een bijzondere fiscale toepassing van de leer van het rechtsmisbruik. En als men het al niet eens is over de theorie die aan de basis ligt, dan ligt het voor de hand dat men het ook volstrekt oneens is over de precieze draagwijdte ervan.

INHOUD.

De algemene antimisbruikbepaling houdt in, dat de fiscus de juridische kwalificatie die men aan een akte geeft, opzij mag schuiven, zodra deze vaststelt dat de gekozen kwalificatie erop gericht is de belasting te ontwijken. Tenzij de belastingplichtige bewijst dat die kwalificatie aan rechtmatige financiële of economische behoeften beantwoordt. Anders gezegd, de belastingplichtige moet aantonen dat de kwalificatie die hij aan de akte heeft gegeven, niet alleen omwille van belastingredenen werd gekozen.

Een voorbeeld zou uiteraard veel kunnen verduidelijken. Het probleem is evenwel dat men zeer voorzichtig moet zijn met het geven van voorbeelden. Er zijn immers nog geen precedenten in de rechtspraak. En zoals gezegd, zijn de fiscalisten en de juristen het grondig oneens over de juiste betekenis van de regeling.

VEINZING.

Bij het zoeken van voorbeelden moet men bovendien opletten dat men de lezer niet op een dwaalspoor brengt. Als een vennootschap aan een andere vennootschap een kapitaalinjectie wil toestaan, maar zij de kapitaalinbreng om één of andere reden vermomt in de vorm van een lening, dan is de kans groot dat men hier te maken heeft met veinzing. De partijen hebben iets anders op papier gezet (lening) dan wat ze bedoelden (kapitaalinbreng). Bijgevolg is er sprake van simulatie. En dus van belastingontduiking.

Simulatie kon vroeger ook al worden aangepakt. Daarvoor heeft men de algemene antimisbruikbepaling niet nodig. Zij is door de wetgever uitgedacht, niet om belastingontduiking te bekampen, maar wel om constructies aan te pakken die normaal gezien door de beugel kunnen. Die geen veinzing inhouden. Maar die blijkbaar uitsluitend worden opgezet om de belasting te ontwijken.

VERHUUR.

Neem bijvoorbeeld de situatie waarin een verhuurder een gebouw te huur stelt. Op een bepaald ogenblik dient zich een huurder aan. Een vennootschap. Die wil het gebouw huren om er kantoren in onder te brengen. Maar de verhuurder (een particulier) aarzelt. Als hij het gebouw verhuurt aan een privé-persoon die het gebouw niet voor beroepsdoeleinden verhuurt, dan is hij (de verhuurder) slechts belastbaar op basis van het geïndexeerde kadastraal inkomen (verhoogd met 25 %). Als hij het gebouw daarentegen verhuurt aan een vennootschap, dan wordt hij belastbaar op basis van de nettohuur. Die is in beginsel gelijk aan 60 % van de brutohuurprijs. Normaal zal de verhuurder dus veel meer belastingen moeten betalen.

Om dit te vermijden, stelt de vennootschap de volgende constructie voor : verhuur niet aan de vennootschap zelf, maar wel aan de bestuurder van de vennootschap. Die zal daarbij optreden als particulier. En het gebouw vervolgens (ook weer als particulier) verder onderverhuren aan de vennootschap.

Is dergelijke constructie haalbaar ? Onder voorbehoud van de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling, misschien wel. Althans als men er zorg voor draagt dat er geen sprake kan zijn van veinzing. Wat ten minste impliceert dat de partijen (de verhuurder en de huurder) zich ook werkelijk als partijen bij een huurovereenkomst gedragen ; dat zij een werkelijke huurovereenkomst afsluiten en dat ook echt hebben willen doen. En dat zij er ook alle gevolgen van aanvaarden. Wat betekent dat de huurder (de bestuurder van de vennootschap) het gebouw ook werkelijk moet huren, dat hij als huurder een brandverzekering moet afsluiten, dat hij (en niet de vennootschap) de huur op de afgesproken tijdstippen aan de verhuurder betaalt enzovoort.

Mocht blijken dat de partijen niet alle gevolgen aanvaarden, dan is er opnieuw sprake van veinzing, en dus van belastingontduiking, en zou de fiscus de constructie gewoon daarom al kunnen negeren.

FRUSTRATIE.

Veronderstel evenwel dat er van veinzing geen sprake is. Partijen hebben ook alle gevolgen van de overeenkomst aanvaard, en gedragen zich zoals het hoort. Kan de algemene antimisbruikbepaling dan om het hoekje komen kijken ? Mogelijk wel. Omdat de gegeven kwalificatie (huur/onderhuur) blijkbaar alleen maar gekozen is om de belasting te ontwijken. En partijen naast deze fiscale reden blijkbaar geen goede reden van financiële of economische aard hebben om te verklaren waarom zij voor deze constructie hebben gekozen (in plaats van het gebouw rechtstreeks aan de vennootschap te verhuren).

Door te kiezen voor de constructie huur/onderhuur frustreren de betrokken partijen de doelstelling van de fiscale wet. Die wil namelijk de verhuurder, bij verhuur aan een beroepsmatige gebruiker, belasten op basis van de nettohuur. Daar komt nu niets van terecht.

PRIVÉ-SFEER.

Op het eerste gezicht zou de antimisbruikbepaling dus wel degelijk op dit geval kunnen worden toegepast. Vraag is alleen of dat ook effectief kan gebeuren. Tijdens de bespreking van de antimisbruikbepaling in het parlement, heeft de minister van Financiën immers verklaard (en hij heeft dat nadien ook nog bevestigd), dat deze bepaling niet zou worden toegepast ten aanzien van handelingen die tot de privé-sfeer behoren. Zodat men zich terecht kan afvragen of de verhuurder in ons voorbeeld (een particulier) niet zou kunnen stellen dat hij met de antimisbruikbepaling hoegenaamd geen uitstaans heeft. De verhuur behoort bij hem immers tot het beheer van zijn privé-patrimonium.

UITBREIDING.

De beperking van de algemene antimisbruikbepaling tot verrichtingen die niet tot de privé-sfeer behoren, gaat overigens niet zonder slag of stoot. Getuige daarvan de moeite die men zich heeft moeten getroosten om die beperking ook op het gebied van de registratie- en successierechten te doen aanvaarden.

De lezer zal zich herinneren dat de antimisbruikbepaling oorspronkelijk alleen op het gebied van de inkomstenbelastingen werden ingevoerd. De personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de belasting van niet-inwoners en de rechtspersonenbelasting. Kort daarna werd ze evenwel uitgebreid, naar de registratie- en successierechten.

Bij die uitbreiding zijn van meet af aan grote vraagtekens geplaatst. Want als men de toepassing ervan wou beperken tot de verrichtingen die niet tot de privé-sfeer behoren (wat blijkbaar op het gebied van de inkomstenbelastingen de bedoeling was), waarom werd ze dan ook van toepassing verklaard op bijvoorbeeld het gebied van de successierechten ? De successierechten hebben immers per definitie te maken met de privé-sfeer. Met erfenissen en testamenten.

Maar de wetgever heeft daar blijkbaar niet bij stilgestaan. En verklaarde de anti-misbruikbepaling zonder meer ook van toepassing ten aanzien van de registratie- en successierechten. Waaruit de administratie de conclusie trok dat de wetgever de antimisbruikbepaling (wat de registratie- en successierechten betreft) ook toegepast wou zien ten aanzien van de rechtshandelingen in de privé-sfeer. Men kan van de wetgever immers niet aannemen dat hij wetten maakt die geen, of bijna geen inhoud hebben.

BAKZEIL.

Maar de administratie heeft nu bakzeil gehaald. In antwoord op een recente parlementaire vraag heeft de minister van Financiën immers herhaald dat het nooit de bedoeling is geweest de anti-misbruikbepaling ook toe te passen ten aanzien van verrichtingen in de privé-sfeer. Zij blijft beperkt tot verrichtingen in de economische sfeer. Wat meteen wil zeggen dat zij op het gebied van de successierechten zoals het die belasting betaamt dode letter blijft.

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content