Moet iedereen naar de stad verhuizen?
Moet iedereen naar de stad verhuizen? Stedenbouwkundige Michiel Dehaene vindt het ongepast plattelandsbewoners met de vinger te wijzen. Hij heeft een betere oplossing: maak de stad groter.
Michiel Dehaene is hoofddocent stedenbouw aan de vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de Universiteit Gent. Hij doceert er stadsanalyse en stadsontwerp. Sinds september is hij op Vlaams niveau ook voorzitter van de jury stadsvernieuwingsprojecten. “In mijn onderzoek richt ik me vooral op stadsvernieuwing in de stadsrand”, zegt hij bij het begin van het interview.
Is die stadsrand dan ook al aan vernieuwing toe?
MICHIEL DEHAENE. “Stadsvernieuwing is voor een stuk ontstaan als antwoord op de stadsvlucht. En dus ook als een soort project tegen de stadsrand, de suburbs. Vandaag zitten we in een ander tijdsgewricht. De stadsvlucht is in belangrijke mate gekeerd. Veel van onze centrumsteden zijn aantrekkelijk en trekken ook nieuwe bewoners aan. Na de stadscentra hebben we de 19de-eeuwse gordels vernieuwd. Je kan stellen dat de stadsrand nu de volgende aan te pakken zone is. Die stadsrand is ook van strategisch belang als we willen inspelen op de toegenomen vraag om stedelijk te kunnen wonen. Verdichten in de stad is één manier om dat te doen. Ik denk dat we echter ook moeten bekijken hoe we die stad groter kunnen maken. Hoe en waar kunnen we ruimte bij creëren die echt stedelijk uitgerust is en stedelijk kan functioneren? Dan komt de stadsrand in beeld. Het is een plek met al een zekere maturiteit en met een aantal voorzieningen. Bovendien zijn er nog locaties met een relatief lage dichtheid. Kortom, er is een soort latente stedelijkheid. De drempel naar echte stedelijkheid is niet zo groot.”
In de stadsrand is er een soort latente stedelijkheid. De drempel naar echte stedelijkheid is niet zo groot
Wat is nodig om de stadsrand over die drempel te tillen?
DEHAENE. “Het verschil maken. Een zekere woondichtheid is een vereiste, maar het is een foute veronderstelling dat een hogere dichtheid automatisch tot meer stedelijkheid leidt. Er is veel tegenstand tegen verdichting. Dat is begrijpelijk, want verdichting gaat vaak ten koste van wie er al woont: er komt meer verkeersdruk, minder open ruimte… Om die verdichting te verantwoorden, moet je de stedelijkheid organiseren. We moeten de investeringen in voorzieningen, in publieke ruimte, in economische ontwikkeling enzovoort bundelen.
“Het suburbaniseringsproces is eigenlijk op het omgekeerde principe gebaseerd. Om druk en intensiteit te vermijden, hebben we vooral ingezet op de spreiding van infrastructuur en voorzieningen. Dat model heeft wonen zeer toegankelijk en betaalbaar gehouden. Omdat men kostenefficiënt, want leunend op bestaande infrastructuur – denk aan de lintbebouwing – kon bouwen op relatief goedkope terreinen. Met dat model moeten we breken, want het ondergraaft de mogelijkheid stedelijkheid te organiseren. Je moet voortdurend investeren in infrastructuur, diensten, mobiliteit en publieke ruimte op plaatsen waar er eigenlijk onvoldoende dichtheid is. Voor het eerst sinds lang moeten we keuzes maken over wat en waar we nog willen ontwikkelen.”
Welke plekken in en rond Gent komen in aanmerking voor zo’n upgrade van de stadsrand?
DEHAENE. “Gent is een heel relevant voorbeeld. Het is een begeerde woonmarkt en toch verliest de stad nog altijd jonge gezinnen. Ik ben ervan overtuigd dat dat komt omdat die gezinnen moeilijk een geschikte woning vinden in de stad, en niet omdat ze ervan overtuigd zijn dat je kinderen alleen buiten de stad kunt grootbrengen. Dat tekort aan woningen is een problematiek die de hele regionale woonmarkt rond Gent betreft.
“Maar als het over verdichting gaat, zit de uitdaging veel dichter bij de stad. Neem de discussie over het doortrekken van tramlijnen, richting Lochristi bijvoorbeeld. Volgens mij heeft dat weinig zin. Met zo’n tramlijn maak je niet de sprong naar een echt stedelijk milieu. Het blijft suburbaan gebied, maar dan met een tramverbinding. Veel dichter bij de stad, bijvoorbeeld in Gentbrugge, kan zo’n sprong wel lukken. Door het treinstation en de tramverbinding daar aan te vullen met betere fietsinfrastructuur en een soort ringtram, kan daar een heel andere dynamiek ontstaan. Wat nu nog een tram- of treinhalte is, wordt dan opgewaardeerd tot een knooppunt. Dat soort plekken moeten we aanvullen en opwaarderen.”
Voor het eerst sinds lang moeten we keuzes maken over wat en waar we nog willen ontwikkelen
De stadsvlucht is gekeerd, zegt u. Uw collega Hans Leinfelder beweert in De Volkskrant nochtans dat de Vlaming bereid is “in de file te staan in ruil voor een vrijstaand huis met een eigen tuin”.
DEHAENE. “Ik zeg niet dat de stadsvlucht gestopt is; de suburbanisatie gaat nog altijd door. Maar het is relatief nieuw dat de stad aantrekt. De stedelijke ruimte is begeerd en er ontstaat een prijsopbod, waardoor het moeilijker wordt er een betaalbaar woonaanbod te creëren. Het gevolg is dat een deel van de bevolking die in de stad zou willen wonen, toch elders terechtkomt.
“Ik geloof niet in het uitspelen van de stad tegen het platteland. De overheid heeft decennialang het suburbanisatieproces ondersteund en georganiseerd. Dan is het niet ernstig mensen die nu op het platteland wonen, met de vinger te wijzen. De milieu-impact van wonen op het platteland hangt overigens ook sterk af van het leefpatroon. Voor mensen die in zo’n plattelandsgemeente goed lokaal functioneren, valt dat best wel mee.
Hoe los je dat betaalbaarheidsprobleem van stedelijk wonen op?
DEHAENE. “Er is niet één oplossing voor dat probleem. Door de stad groter te maken kan je wel een deel van de druk op het stadscentrum wegnemen. In de stedelijk context zal je het altijd over grond moeten hebben. Verdichting kan een een beetje helpen, maar daar zijn ook limieten aan. Voor projectontwikkelaars is het heel moeilijk in de stad driekamerappartementen te ontwikkelen. Waarom? Omdat gezinnen met het budget voor zo’n appartement een veel ruimere woning kunnen kopen in de stadsrand. In veel stadsvernieuwingsprojecten worden de zogenaamde budgetwoningen onder de marktprijs verkocht. De facto zijn die dus gesubsidieerd. Is het dan voor een stad niet interessanter die woningen aan te kopen en ze via een patrimoniumvehikel te beheren en te verhuren?”
Hoe evalueert u het Gentse circulatieplan?
DEHAENE. “Positief, maar ik ben bezorgd over het vervolg. Het plan is een doorbraak en het functioneert al bij al naar behoren. De ruimte die vrijkomt door de auto terug te dringen, wordt ingenomen door fietsers en voetgangers. Mij interesseert opnieuw wat we aan de buitenkant van de ring doen, want daar komt een deel van de overlast terecht.”
Er zijn veel goede argumenten om steden minder toegankelijk te maken voor de auto. Maar gaat dat niet ten koste van onze stedelijke winkelcentra?
DEHAENE. “Dat wordt de echte test van het Gentse mobiliteitsplan. Ik hoop dat Gent de tijd krijgt om de discussie grondig te voeren en het onderscheid te maken tussen overgangseffecten en blijvende gevolgen. Want er zijn zeker consequenties voor de handel in de binnenstad. Sommige winkels zullen het moeilijk krijgen en moeten misschien uitkijken naar een locatie waar hun model wel nog kan werken. Maar een herschikking van het winkellandschap is voor mij als argument onvoldoende om het niet te proberen. Een heel ander verhaal is het als blijkt dat de commerciële leefbaarheid van binnenstad op de helling komt. Maar ik ben daar niet pessimistisch over. Toen we twintig jaar geleden winkelstraten autovrij maakten, is ook gezegd dat het de doodsteek zou zijn van het stedelijk winkelen. Niet dus. Stedelijk winkelen biedt een surplus dat onbetaalbaar is.”
Toen we twintig jaar geleden winkelstraten autovrij maakten, is ook gezegd dat het de doodsteek zou zijn van het stedelijk winkelen. Niet dus
Is de Gentse dominantie in de Oost-Vlaamse woningmarkt een rem op de ontwikkeling van de kleinere steden?
DEHAENE. “Dat hoeft niet per se een nadeel te zijn. Randgemeenten en -steden kunnen meeliften op het succes van Gent. Een kleine stad als Deinze doet dat heel slim. Deinze grijpt de verstedelijking aan om het centrum te reorganiseren. En het kiest er echt voor nieuwe ontwikkelingen te concipiëren vanuit een stedelijk perspectief. Dat lukt: je voelt daar Gent. Een andere mogelijkheid is de verstedelijking met allerlei maatregelen in de ruimtelijk ordening trachten buiten te houden. Maar op het moment dat die stedelijkheid er dan toch komt, krijg je alleen de fall-out van de stad.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier