Modeontwerper Tim Van Steenbergen geeft asielzoekers werk: ‘Zij hebben competenties die wij niet meer kennen’
Nieuwkomers in België hebben het moeilijk om werk te vinden. Maar de gevierde modeontwerper Tim Van Steenbergen speurt asielcentra af op zoek naar creatief talent met kennis van snit en naad. “We dreigen onze ambachten te verliezen.”
“Een ware overrompeling was het. Ik ben zo trots op mijn mensen”, blikt de Antwerpse modeontwerper Tim Van Steenbergen terug op de opening van zijn nieuwe atelier REAntwerp. “Na twee dagen schoot er nog maar weinig van onze collectie meer over. Mensen wilden al meteen een stuk reserveren, ze kwamen het bij wijze van spreken vanonder de naaimachine trekken. Dat kan ook, want onze kleren maken we gewoon hier.”
‘Hier’, dat is de site voor circulaire consumptie Circuit in de Antwerpse wijk Nieuw Zuid. ‘Mijn mensen’, dat zijn nieuwkomers met kennis van snit en naad. Vakmannen en -vrouwen, zo noemde Van Steenbergen hen toen ik hem er in mei voor het eerst over hoorde vertellen aan de Universiteit Antwerpen. Ambachtslui, makers. Mensen die een vak uitoefenen dat wij collectief aan het verleren zijn. “We produceren kleren in het buitenland, in een razend tempo”, klaagt Van Steenbergen aan. “Tegelijk dreigen we hier onze kennis, onze ambachten te verliezen. Vind maar eens een borduurder, dat lukt nog amper.”
Nochtans wonen in ons land veel mensen die nog weten hoe confectie gemaakt wordt. Jongemannen die tijdens hun vlucht uit Syrië in de textielfabrieken in Turkije werkten, zoals de piepjonge Nassar. Trotse vrouwen die zelf kleren maakten voor hun familie in Pakistan, zoals de innemende Mumtaz. Ontwerpers zoals de Armeense Anush die noodgedwongen hun land en werkzekerheid opgaven, maar niet hun creativiteit.
De inspiratie om met hen samen te werken, vond Van Steenbergen in ons zusterblad Knack Weekend, waar zijn goede vriendin Ruth Goossens hoofdredacteur van is. Chef Seppe Nobels was door het blad verkozen tot Mens van het Jaar, omdat hij nieuwkomers opleidt tot koks. Zou dat concept te vertalen zijn naar de mode-industrie? Ook Goossens was enthousiast. Via de vzw Gatam, een organisatie die vluchtelingen begeleidt naar werk en waar ook Nobels mee samenwerkt, zoeken zij in asielcentra naar de ambachtslui en modeontwerpers van morgen. Midden september volgde de lancering van het atelier als alternatieve realiteit, weg van de conventionele confectie.
Wanneer besefte u dat u schoon genoeg had van de klassieke mode-industrie?
TIM VAN STEENBERGEN. “Al in 2018 besliste ik mijn eigen merk te herzien. De collectie die ik toen op de markt bracht, heette Collection Noir. Ik hield geen rekening met het winter- of zomerseizoen, maar bracht tijdloze kleren. Toch vond ik dat niet ver genoeg gaan. Ik wilde niet mijn hele leven blijven vastzitten in een lineair systeem. De modesector vraagt elk jaar opnieuw groei, groei, groei. Ze wil almaar meer stuks. Is dat echt de definitie van succes?
“Ik werk ook in het theater en de opera. Daar voelde ik veel meer de connectie met het metier, met mensen die kleren maken. Ik besefte dat daarmee wel iets te doen valt. We kunnen mode zien als meer dan enkel een product. Je kunt vertragen en een connectie maken over de talen heen. De taal die je samen spreekt, is de taal van het kleren maken.”
Vertragen betekent ook: een jaar de tijd nemen om het atelier op poten te zetten.
VAN STEENBERGEN. “Tot de stad in juni zei, we stappen er mee in, en we weten waar we jullie kunnen onderbrengen. Ook de Nationale Loterij heeft ons ondersteund. Op zo’n moment vallen de puzzelstukjes in elkaar en begin je. Je kunt over zulke projecten heel lang blijven praten, maar op een bepaald moment moet je het doen. Nu kunnen we er ook makkelijker over praten, want je kunt het gewoon laten zien.
“Maar eerst wilde ik onderzoeken welke initiatieven er al bestaan, hoe je subsidies te pakken krijgt, welke samenwerkingen mogelijk zijn. Ik wilde bovendien niet nog meer vervuiling op de markt gooien. Normaal vraagt de mode dat we elk seizoen iets nieuws te vertellen hebben. Maar ook al verandert de context, een mooi stuk blijft een mooi stuk. Iets hoeft niet nieuw-nieuw te zijn om vernieuwend te zijn. Elk seizoen nieuwe stoffen laten produceren, dat wilde ik niet meer. Ik heb zelf wel een stock, maar die is niet oneindig. Dus ging ik aankloppen bij modeontwerpers en merken als Stanley/Stella. Met hun reststoffen gaan we aan de slag. Kieskeurig ben ik niet. We zijn blij met alles en zetten al die stoffen naar onze hand. We communiceren er ook over: deze broek komt voor de helft van Dries Van Noten en voor de andere helft van Christian Wijnants.”
Hoe kijken collega-ontwerpers hiernaar? Is uw atelier een vorm van kritiek op hun werkwijze?
VAN STEENBERGEN. “Ik zie REAntwerp als een grote kritiek op het modesysteem. Ziek word ik van die beelden van vuilnisbelten vol kleren die niemand gedragen heeft. Daar willen wij een antwoord op bieden. Maar kritiek op collega-ontwerpers? Nee, zo zie ik het niet. Ik heb daar zelf gestaan, ik weet waar ze vandaan komen. Alleen had ik er na twintig jaar genoeg van.
“Ik heb in mijn vooronderzoek ook met veel ontwerpers gesproken. Ze lijken heel positief te zijn, vragen of ze naast de reststoffen ook op andere manieren van betekenis kunnen zijn. Misschien kunnen ze eens een workshop geven, of op een andere manier meewerken? Op die workshops wil ik inzetten. Voor de huidige collectie heb ik de makers mijn drapagetechniek aangeleerd. Andere ontwerpers zouden hen weer andere methodieken kunnen bijbrengen. In de Antwerpse scene wordt veel buiten de lijntjes gedacht, dat is enorm verrijkend voor onze makers. Het leert hen om ook op andere manieren met textiel om te gaan.
“Onze manier van werken zorgt er ook voor dat mijn positie als ontwerper verschuift. Normaal werkt de modesector als een piramidesysteem, met het ontwerpersbrein helemaal aan de top. Daaronder staan de assistenten, en pas daaronder diegenen die het werk uitvoeren. ‘Ik heb een idee, en iedereen moet maar zorgen dat het gebeurt’, zo werkt het hier niet. Hier sta ik naast de mensen die het werk maken. Wat kunnen zij goed, wat minder goed? Willen ze dit of dat eens proberen? Kunnen ze dit? Je kunt als ontwerper nog zoveel ideeën hebben: als er niemand meer is die het nog kan maken, heb je een probleem.”
Hoe bent u de juiste mensen op het spoor gekomen?
VAN STEENBERGEN. “In eerste instantie zijn we met de vzw Gatam affiches gaan hangen in asielcentra, zoals dat van Linkeroever. Dat maakte deel uit van ons onderzoek: we konden niet goed inschatten wat er op ons af zou komen. Zo kwamen we een heel creatief profiel op het spoor. Anderen hebben een achtergrond in de ‘snelstikkerij’, zij hebben in textielfabrieken gewerkt. Ze kloppen mij in snelheid aan de naaimachine, we moeten hen zelfs vragen om wat te vertragen. Andere mensen, die vooral thuis gestikt hebben, moeten juist wat versnellen. Ook dat draait in principe rond verbinding: door mee in die ketting te stappen, in hetzelfde tempo te werken, komen we samen tot een stuk.”
Wat betekent dit project voor hen?
VAN STEENBERGEN. “We zien REAntwerp als een opleiding, waarmee we makers leren zelfstandig te werken. Wat is er mogelijk? Wat is kwaliteit? Ik leer de makers mijn ontwerpmethodiek aan en nodig andere ontwerpers uit om mij de hunne bij te brengen. De bedoeling is dat de makers klaargestoomd worden om door te stromen naar een duurzame baan. Per kandidaat gaan we, samen met Gatam, kijken wat dat kan zijn: is het eerder creatief of eerder technisch? Onze sterkte is ons netwerk – zowel dat van mij als dat van Ruth. Mensen die pas in ons land aankomen, hebben wel competenties, maar niemand kent die. Wij vragen naar hun ambitie en bekijken hoe we er via ons netwerk voor kunnen zorgen dat ze kunnen doorstromen.”
Anke De Maeyer, de directeur van Gatam, pikt in: “Wij hadden geen kennis van de modesector vooraleer we deze samenwerking aangingen. Ook voor ons gaat dus een heel nieuwe wereld open, met tal van nieuwe mogelijkheden.”
Is er nog voldoende vraag naar mensen met kennis van textiel maken in België?
VAN STEENBERGEN. “De klassieke confectie is eerder zeldzaam geworden, met uitzondering van bedrijven als het Antwerpse Swynen, waarmee ik in gesprek ben. Maar ook bij de grote ontwerpers zouden ze aan de slag kunnen, bijvoorbeeld in productiecontrole of stoffenbeheer. We beperken ons bovendien niet tot mode: ook interieurtextiel behoort tot de mogelijkheden. Tegelijk geloof ik sterk in het circulaire verhaal dat op ons afkomt, wat een nieuwe vorm van confectie wordt. Hoe gaan bedrijven om met de terugname van stuks? Hoe halen we die uiteen? Hoe sorteren we die?
“Naast de grote industrie in het buitenland blijft ook het lokale bestaan. Dan denk ik vooral aan beginnende ontwerpers. Zij zijn op zoek naar maakplaatsen om hun vernieuwende ontwerpen te testen en te zien wat er mogelijk is. Ze hebben niet de capaciteit om meteen driehonderd stuks te bestellen.”
Dat is een van de zaken waar u zelf op botste als ontwerper: de minimumafname in buitenlandse fabrieken.
VAN STEENBERGEN. “Eigenlijk forceert de industrie je om veel te veel stof in te kopen en veel te veel stuks aan te maken. Voor je het weet, ben je aan het produceren om te produceren. Zelfs als je bewust klein wilt blijven, ontsnap je er niet aan. Ofwel ben je te duur omdat je productieaantallen te klein zijn, ofwel moet je toch een te hoge afname kiezen, wat een enorm risico inhoudt.”
Nu hebt u een atelier in eigen beheer en brengt u de collectie rechtstreeks aan de man.
VAN STEENBERGEN. “Dat maakt REAntwerp ook financieel een interessant verhaal. Want we steunen misschien wel op subsidies, maar de stad heeft altijd benadrukt dat het ook een economisch een duurzaam model zijn. De marges van de collectie komen rechtstreeks het atelier toe, want er zit geen andere winkel tussen.”
Hoe vergoedt u de makers?
VAN STEENBERGEN. “Dat varieert. Sommigen zijn hier nog maar twee maanden en kun je enkel met een vrijwilligersvergoeding betalen. Gatam neemt dat op zich.”
ANKE DE MAEYER. “Het is niet onze doelstelling om mensen direct in dienst te nemen. Nieuwkomers uit asielcentra bieden we een vrijwilligersvergoeding, waardoor ze jaarlijks 1.626 euro mogen verdienen. Daarmee kunnen we hen maximaal vijf maanden werk aanbieden. Als er mensen vanuit het OCMW bij ons terechtkomen, vergoedt dat hen via artikel 60, de wetgeving omtrent sociale tewerkstelling.”
VAN STEENBERGEN. “Vaak gaat het om mensen die anders zouden vastzitten in asielcentra. Een baan als deze geeft hen niet enkel een vergoeding en doorgroeimogelijkheden, maar ook structuur aan hun dag.”
De Vlaamse overheid moedigt circulaire ondernemers aan om te produceren in maatwerkbedrijven, tegen sociale tarieven. Hoe verschilt REAntwerp daarvan?
VAN STEENBERGEN. “Wij vertrekken vooral vanuit het idee van een creatief modemerk. Het gaat om meer dan enkel het maken, we kunnen hoger inzetten, bijvoorbeeld door ons netwerk. We verbinden sociaal engagement aan ondernemerschap. Daarom is het zo belangrijk dat ook het financiële plaatje klopt. Aan de andere kant is er geen druk, omdat we niet voor externe bedrijven werken. Een collectie moet niet nú af zijn. Dat maakt het interessant, zo krijgen mensen tijd om te leren. En de les Nederlands gaat voor, natuurlijk. Daar houden we in onze planning rekening mee.”
DE MAEYER. “Nederlands leren is heel belangrijk. Ook afspraken met advocaten over het bedrijfsstatuut gaan voor. Veel mensen werken dus niet voltijds, al mag de insteek niet hobbymatig zijn. Je mag niet zomaar één dag per week komen werken.”
Is Nederlands leren ook een van de doelstellingen van REAntwerp?
VAN STEENBERGEN. “Eigenlijk wel, omdat je via je metier een taal aanleert en de specifieke woordenschat die daarbij komt kijken. In de Nederlandse les is een schaar een schaar, terwijl er een groot verschil is tussen een stofschaar en een papierschaar. Dat zijn woorden die de mensen gaan nodig hebben op de werkvloer.”
Hoe hoopt u dat REAntwerp er in de toekomst uitziet?
VAN STEENBERGEN. “We zullen mensen zien doorstromen, met spijt in het hart aangezien ze zoveel zullen kunnen. In de toekomst hoop ik een centralere plek in Antwerpen in te nemen, om zo de link met de Nationalestraat en het Modemuseum te benadrukken. Hopelijk kan de locatie ook wat groter zijn, om meer mensen aan werk te helpen. Ik voel dat het zinvol is, dat je mensen echt vooruit kunt helpen.
“En wie weet is er tegen dan een REBrussels, of zelfs een REParis. Ons concept zou je perfect kunnen kopiëren en neerpoten in andere steden. Ik ben gewoon asielcentra gaan bezoeken, heb mensen gevonden en twee maanden later hebben we tweehonderd stuks klaar. Het is mogelijk. Ik zou het zelfs een simpele formule noemen, ware het niet dat het ons bloed, zweet en tranen gekost heeft om hier te geraken.”
Lees ook:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier