Minder regels, meer zekerheid

Alain Mouton

Lagere belastingen, meer loonflexibiliteit, een beter statuut voor zelfstandigen en een efficiënter vergunningenbeleid. Dat zijn de wensen van ondernemers die Unizo heeft bevraagd. Op het OndernemersParlement van 3 maart worden de resultaten besproken.

Sinds eind vorig jaar hebben 29.230 ondernemers zich aangesloten bij de zogenaamde virtuele betoging ‘Ik kom op straat’ . Dat is een onlinepetitie die de werknemersorganisatie Unizo lanceerde om “meer kansen en respect voor ondernemers af te dwingen”. Maar daar blijft het niet bij. Unizo houdt op 3 maart in Antwerpen een ‘OndernemersParlement’.

300 ondernemers krijgen de kans te discussiëren over thema’s als belastingen, loonlasten en arbeidsflexibiliteit, het statuut van de zelfstandigen en het vergunningsbeleid. De ondernemers en een aantal experts, onder wie de fiscalist Michel Maus, de arbeidseconoom Luc Sels en de advocaat gespecialiseerd in vergunningenbeleid Isabelle Larmuseau nemen deel aan thematische commissievergaderingen en een plenaire zitting in aanwezigheid van de voorzitters van de regionale en federale regeringspartijen.

Het is de bedoeling realistische oplossingen te formuleren voor een ondernemersvriendelijker klimaat dat de groei stimuleert. “We willen op die manier ondernemers het gevoel geven dat ze meer bij het beleid betrokken kunnen worden”, zegt Unizo-topman Karel Van Eetvelt. Het OndernemersParlement baseert zich op een onderzoek dat Unizo bij haar leden en bij ondertekenaars van de onlinepetitie uitvoerde. Trends kon de resultaten exclusief inkijken.

Belastingen moeten lager

Het zal niemand verwonderen dat 85 procent van de ondernemers niet te spreken is over de hoge belastingdruk in België. Die wordt beschouwd als een belangrijke rem op de groei. 12 procent vindt dat de belastingen te hoog zijn, maar dat we niet mogen klagen, want ondernemers krijgen er ook veel voor terug.

“De belastingdruk verschilt sterk tussen eenmanszaken en vennootschappen, en grote en kleine ondernemingen. Bedrijven beschouwen dat als een onrechtvaardigheid”, zegt Van Eetvelt. Bijna 60 procent van de bedrijven zonder personeel vindt het verschil tussen eenmanszaken en vennootschappen niet aanvaardbaar. Bij de bedrijven met personeel vindt vier vijfde het niet kunnen dat grote bedrijven verhoudingsgewijs vaak minder belastingen betalen dan kmo’s.

“Die antwoorden verwonderen mij niet”, zegt Michel Maus, fiscalist en een van de experts op wie het OndernemersParlement een beroep doet. “De winst van eenmanszaken wordt belast tegen progressieve tarieven, gaande tot 50 procent, en de winst van vennootschappen tegen een vlaktaks van 33,99 procent. Vennootschappen hebben een notionele-intrestaftrek en eenmanszaken niet. Vennootschappen hebben een DBI-aftrek en eenmanszaken niet. Dat verschil in belastingdruk leidt uiteraard tot frustraties. De regering moet zich dringend eens beraden over in hoeverre dat onderscheid in belastingdruk nog te verantwoorden is.”

Over hoe het verder moet met ons belastingbeleid bestaat grote eensgezindheid. 74 procent vindt dat de hoge tarieven in de personenbelasting moeten dalen, maar dat dat niet gecompenseerd dient te worden met extra taksen. De overheid moet die lastendaling financieren door zelf af te slanken (zie grafiek 1). Mogelijke nieuwe belastingen zijn een meerwaardebelasting op aandelen of een vermogensbelasting. Slechts 12 tot 14 procent van de respondenten is daarvoor gewonnen. “Als een belasting op meerwaarde van aandelen en een vermogensbelasting redelijk en beperkt zijn, en ze worden gebruikt als compensatie voor een verlaging van de belasting op arbeid, dan kan ik daar evenzeer inkomen”, zegt Maus.

Loonkosten moeten lager

Waarmee we bij de volgende frustratie zijn aanbeland: de hoge loonkosten, een andere belangrijke rem op de groei. Op de vraag met welke problemen in personeelsbeleid ze het meest geconfronteerd worden, steken de loonkosten (81 %) er duidelijk bovenuit (zie grafiek 2). Daarna volgt de zoektocht naar geschikt personeel (40 %). Ook de hoogte van de ontslagvergoedingen is een probleem (30 %).

“Het alternatief voor de hoge loonkosten ligt volgens de ondernemers voor de hand”, zegt Van Eetvelt. “De overheid moet de uitgaven verminderen, stelt 76 procent van de respondenten. 9 procent wil als compensatie een groenere fiscaliteit.”

De hoge Belgische loonkosten staan niet los van het automatisch indexeringssysteem. Moet dat naar de prullenmand, zoals instellingen als het IMF en de OESO met de regelmaat van een klok vragen? Het antwoord is genuanceerd. “Onze leden pleiten eerder voor een diepgaande hervorming van de index”, zegt Van Eetvelt. Het meest populaire scenario is dat van de all-index (31% is daarvoor gewonnen). De all-index werd tien jaar geleden al eens toegepast in de bouwsector. Hij houdt in dat een maximale loonstijging wordt vooropgesteld. Die omvat zowel de verwachte indexaanpassing op basis van de inflatie als een reële loonstijging.

Als de inflatie, en dus de indexering, hoger uitkomt dan verwacht, dan wordt de reële loonstijging deels of niet toegekend. Dat moet loondrift vermijden. Een ander populair scenario (29% voorstanders) is de indexering berekenen op basis van de langetermijninflatie, die net onder 2 procent per jaar ligt. Dat moet vermijden dat inflatieschokken plots de loonkosten de hoogte in jagen. Slechts 6 procent van de respondenten is voorstander van het behoud van de index. “Uit de enquête blijkt ook dat het probleem van de automatische indexering een groter probleem vormt voor bedrijven met veel werknemers. Voor eenmanszaken is ze minder een issue”, zegt de Unizo-topman.

Een opvallend cijfer in de loondiscussie is dat 63 procent van de ondernemers geen voorstander is van een nationaal bepaalde loonnorm of sectorale cao’s. Ze willen zelf maximaal bepalen of ze een werknemer loonopslag geven en hoeveel ze in dat geval geven. Meer loondifferentiatie is nodig. 21 procent van de ondernemers wil een nationale loonnorm “omdat dit nodig is voor de sociale vrede”.

Dat pleidooi voor loondifferentiatie past volgens de ondernemers in hun zoektocht naar meer flexibiliteit in hun omgang met medewerkers. Flexibele werktijden (56% doet het) en een aangename kantoorinrichting (50%) zijn belangrijke inspanningen die werkgevers al leveren om medewerkers aan zich te binden. In de nabije toekomst willen ze vooral sturen op resultaat in plaats van op aanwezigheid (29%).

Statuut moet beter

Unizo kijkt niet alleen naar het bedrijf en het personeel, maar ook naar de zaakvoerder of ondernemer. De voorbije jaren deed de kmo-organisatie zware inspanningen om het sociaal statuut van zelfstandigen te verbeteren en dichter te laten aansluiten bij dat van werknemers. Zo wordt het minimale gezinspensioen voor zelfstandigen op 1 april 2013 gelijkgesteld met dat van de werknemers. Maar dat is geen eindpunt. 82 procent van de ondernemers wil dat de sociale bescherming van de zelfstandigen opschuift in de richting van die van werknemers. Slechts 29 procent van de ondernemers wil meer bijdragen in ruil voor een beter sociaal statuut.

Prioritair willen de ondernemers een verhoging van het maximumpensioen voor zelfstandigen (30% vindt dat zeer dringend). Op de tweede plaats staat de gelijkschakeling van de minimumpensioenen (19%). Voor de gezinspensioenen is de kloof wel gedicht, het minimumpensioen voor alleenstaande zelfstandigen blijft met 739,5 euro per jaar lager liggen dan dat van de werknemers. Guido Van Limberghen (VUB) is de expert die zich op 3 maart over dat statuut buigt. “De evolutie naar de gelijkschakeling van minimumpensioenen is goed. Dat gebeurt het best ook voor andere uitkeringen. Maximumuitkeringen kunnen gerust sterk verschillen.”

Minder administratieve rompslomp

De Vlaamse regering krijgt van de ondernemers vaak het verwijt een keizer-kosterbeleid te voeren. Te veel administratieve rompslomp, te lange procedures voor vergunningen fnuiken het groeipotentieel. Die ergernis komt ook in het onderzoek naar boven. Van de groep bedrijven die met vergunningen te maken heeft, zegt de helft problemen te hebben met het verkrijgen van die vergunningen. Het gaat vooral om een bouwvergunning (74 heeft problemen), gevolgd door milieuvergunningen (29%) en verkavelingsvergunningen (13%).

De respondenten klagen over de weinig constructieve en oplossingsgerichte houding van overheidsambtenaren. Ook laattijdige adviezen zijn een ergernis. Ondernemers fulmineren tegen het Vlaamse NIMBY-syndroom (not in my backyard). 48 procent is van oordeel dat de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen een vergunning ingeperkt moet worden.

Burgers moeten daarnaast minder inspraak krijgen in de vergunningsprocedure. Isabelle Larmuseau, advocaat bij LDR, waarschuwt. “Ik ben geen groot voorstander van de invoering van mogelijkheden om participatie en beroepsprocedures in te perken of tegen te gaan. Ik ben wél een groot voorstander van korte beslissingstermijnen voor de beroepsprocedures. In Nederland heeft de crisis- en herstelwet aan de Nederlandse Raad van State de verplichting opgelegd om zich voor welbepaalde besluiten binnen zes maanden uit te spreken.”

Karel Van Eetvelt benadrukt dat “de ondernemers ook positieve voorstellen doen in het gevoelige debat over vergunningen. Ze pleiten ervoor de procedures sneller te laten verlopen door meer te kiezen voor de digitale weg. Een tweede optie is het schrappen van de vergunningsplicht voor kleinere projecten.”

ALAIN MOUTON

“De regering moet zich dringend beraden over het onderscheid in belastingdruk tussen vennootschappen en eenmanszaken” Michel Maus

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content