MINDER LOONKOSTEN, MEER JOBS
Premier Jean-Luc Dehaene heeft de trein van het grote banenoverleg op gang gefloten (zie ook Feiten & Commentaar, blz. 9). In hun eerste gemeenschappelijke verklaring gaven de deelnemers aan deze conferentie tien sporen aan waarlangs deze trein naar zijn eindbestemming Meer Werk kan stomen. Eén van die tien sporen uit deze, zelfs naar Belgische normen, erg vage tekst luistert naar de omschrijving “een algemeen kader inzake loonkostenverlaging”.
Alvast de Leuvense economen Joep Konings en Filip Roodhooft zouden voor het aspect verlaging van de loonkosten een meer centrale rol in dat banenoverleg gereserveerd willen zien. Hiervoor baseren zij zich op de resultaten van hun eigen analyses omtrent het tewerkstellingseffect van een verlaging van de loonkost met 10 %. In een eerste analyse kwamen zij tot de bevinding dat zo’n ingreep op een termijn van 1 à 2 jaar een 75.000 nieuwe jobs zou opleveren. In een tweede studie, waarbij een meer geperfectioneerde techniek werd toegepast, steeg dit zelfs naar 125.000 (zie Trends van resp. 6 juli en 9 november 1995).
In De Financieel-Economische Tijd van 14 februari jl. komt Roland Janssen van de studiedienst van het ACV aandraven met een Podium waarin hij, refererend aan een artikel in dezelfde krant van 11 januari 1996, poogt de conclusies van Konings en Roodhooft op losse schroeven te zetten. Van twee dingen één : ofwel dient er bij het ACV zeer dringend iets aan de snelheid van informatieverzameling te gebeuren wil de organisatie inhoudelijk nog enige relevantie in het maatschappelijk debat behouden, ofwel heeft Roland Janssen gewoon op het goede moment gewacht om een politieke verklaring te lanceren waar de onderhandelaars van zijn zuil tijdens het banenoverleg op kunnen terugplooien. De twee Leuvense economen wensen op deze kwestie van timing niet direct dieper in te gaan, maar Joep Konings schiet wel met scherp in zijn verdediging.
TRENDS. Roland Janssen zwaait met andere econometrische studies die een veel kleiner tewerkstellingseffect te zien geven en wijst jullie resultaten tevens af omwille van “statistische vertekening”.
JOEP KONINGS. Het argument van statistische vertekening lijkt me erg bizar. Elke onderzoeker kan u vertellen dat de door ons gehanteerde techniek de general method of moments ook de meest aangewezene is om schattingen te maken op basis van gegevens zoals de onze. De hedendaagse wetenschappelijke literatuur stelt dat deze schattingsmethode de statistische betrouwbaarheid van de bekomen resultaten aanzienlijk verhoogt. Voorts wil ik ook aanstippen dat we onze databank haalden uit gepubliceerde en door een bedrijfsrevisor gecontroleerde jaarrekeningen van ondernemingen. Deze gegevens werden bovendien zodanig geselecteerd dat het traditionele probleem van winstmanipulatie van ondernemingen geen invloed uitoefende. Wat die andere, meestal van macro-economische aard zijnde econometrische studies betreft, is het inderdaad zo dat die veelal tot kleinere tewerkstellingseffecten komen. Toch wil ik erop wijzen dat twee gerenommeerde economen als Jacques Drèze en Nobelprijswinnaar Franco Modigliani in een gezamenlijke studie uitkwamen bij een tewerkstellingseffect dat op termijn nog groter was dan wat wij berekenden.
Voor de studiedienst van het ACV vormt precies die micro-economische inslag een zwak punt. Een micro-economische benadering, zo wordt gesteld, houdt geen rekening met het economische adagium dat de som van afzonderlijke entiteiten niet noodzakelijk gelijk is aan datgene wat zich op het vlak van een hele economie afspeelt.
Wie het wetenschappelijk werk een beetje volgt, weet dat micro-economische studies superieur zijn aan macro-economische. De moderne macro-economie is trouwens volledig op micro-economische grondvesten gebouwd. Bovendien zijn macro-economische studies veelal gebaseerd op jaar- of kwartaalgegevens zodat het aantal observaties dat in de berekeningen kan worden opgenomen, relatief beperkt is. Onze analyse is echter gebaseerd op 27.000 observaties. Daarenboven kan in een macro-economische studie geen rekening worden gehouden met specifieke sectoriële of regionale effecten of met de heterogeniteit van ondernemingen, bv. op het vlak van technologie en managementvaardigheid. Zo hebben we kunnen aantonen dat de tewerkstellingseffecten aanzienlijk verschillen van regio tot regio en van sector tot sector. Net door het gebruik van micro-economische gegevens kon meer rekening gehouden worden met reële mobiliteit die in macro-studies niet aan bod kan komen.
Als jullie analyse en prognoses kloppen, zo stelt Janssen, dan zijn in een klap heel wat sociaal-economische dossiers van de baan : met zoveel nieuwe jobs ontstaan immers aanzienlijke terugverdieneffecten, waardoor de operatie meteen ook budgettair aantrekkelijk wordt.
Om te beginnnen, begrijp ik niet waar Roland Janssen het vandaan haalt om uit onze studies af te leiden dat uit een loonkostenverlaging met 10 procent 250.000 nieuwe jobs zouden ontstaan. Het gaat concreet om ongeveer de helft. Voor het geheel van de onderzochte ondernemingen betreft het hier dan een operatie die in eerste instantie 140 miljard frank kost. Over de terugverdieneffecten spreken wij ons doelbewust niet uit : we willen ze zelf nog van dichterbij bestuderen.
Roland Janssen gooit jullie tot slot een welbekend argument voor de voeten : als iedereen de loonkosten gaat drukken, vermindert de koopkracht, verliezen de bedrijven omzet en komt er uiteindelijk ook tewerkstelling in gevaar.
Deze bewering is onjuist want wij stellen voor om de loonkostenverlaging via de patronale bijdragen door te voeren. Er is geen enkele reden om ook te snijden in het nettoloon. Bovendien is België een kleine, open economie die erg afhankelijk is van de buitenlandse vraag naar onze goederen en diensten. Dit onderstreept nogmaals het belang van onze internationale competitiviteit en ook daarin spelen de loonkosten een dominerende rol.
Johan Van Overtveldt
JOEP KONINGS (KU-LEUVEN) Drèze en Modigliani kwamen zelfs uit bij een nóg groter tewerkstellingseffect dan wat wij berekenden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier