Michel in de tang van Katanga
Redenen om in Congo uitbundig de onafhankelijkheidsdag van 30 juni te vieren, waren er niet. Alleen de heropleving van de mijnsector in Katanga kan het land uit het slop halen. En precies daar is een strijd aan de gang die het vredesproces, de economie én de Belgische diplomatie in zijn greep houdt. De inzet heet Gécamines.Johannesburg (Zuid-Afrika), Kinshasa (Congo).
Johannesburg (Zuid-Afrika), Kinshasa (Congo).
Heel Lubumbashi is in de ban van een tweestrijd. De inzet: de privatisering en afbouw van de staatsmijnen van Gécamines. “Voorstanders van een volledige privatisering en afbouw van Gécamines, aangevoerd door de Belgische mijnuitbater George Forrest, staan er lijnrecht tegenover de directie en vakbonden van het staatsbedrijf,” zegt Jan Gorus, VUB-professor en onderzoeker aan het Brussels Centre of Africa Studies. “Die laatste groep wil niet verder gaan dan het sluiten van managementcontracten met buitenlandse of Congolese privé-bedrijven. In geen geval een uitverkoop van de mijnen.” Gorus is net terug uit Katanga, waar hij twee maanden lang de toestand ging polsen.
Maar er is natuurlijk meer aan de hand dan een sociaal conflict. De oplopende nervositeit heeft als échte inzet de koper- en kobaltvoorraden en strategische metalen als germanium en uranium in de Congolese mijnprovincie.
De verdeeldheid over een afbouw van Gécamines (GCM) deint uit tot in de verschillende facties van het bewind in Kinshasa. “Daarboven hangt de schaduw van westerse mogendheden en van belangengroepen. Ook president Joseph Kabila’s bondgenoten, vooral Zimbabwe, trekken mee aan de touwtjes. En daarbij komt dan nog de positioneringsstrategie van de grote mijnconcerns. Dat hele kluwen wordt dan weer doorkruist door tussenkomsten van de Wereldbank, die een nieuwe investeringscode voor de mijnsector klaarstoomde.”
De Wereldbank hoopt het zieltogende staatsbedrijf Gécamines op dreef te krijgen. Halfweg de jaren tachtig haalde GCM nog een jaarproductie van 480.000 ton koper en 15.000 ton kobalt, waarmee het een ware mastodont was in de wereldproductie van koper en zijn afgeleid product. GCM was dan ook de belangrijkste inkomstenbron van Congo/Zaïre.
In het begin van de jaren negentig stortte de Congolese mijnbouw echter helemaal in. De weggevallen 480.000 ton koper van Gécamines werden rimpelloos opgevangen door mijnexpansies in Chili, Mexico, Peru en Australië. Er is vandaag zelfs overproductie, die tot dalende prijzen leidt. Heeft GCM dan nog een toekomst?
“Zeer zeker,” antwoordt een topman van BHP/Billiton. De Australisch-Zuid-Afrikaanse mijnreus participeert in het nog steeds slapende, maar gigantische mijnproject Tenke Fungurume van de Zweedse financier Lundin. “Met gemiddeld 4% aan koper en 0,5% aan kobalt, heeft de ondergrond van Katanga de rijkste mineralen ter wereld. Als die professioneel kan worden uitgebaat en we de hoge transportkosten kunnen inperken, wordt Gécamines weer aantrekkelijk. En dat ondanks de dalende grondstoffenprijzen.”
Dat zou betekenen dat mijnen die nu elders in de wereld nog rendabel zijn, over enkele jaren zouden dichtgaan (zie kader: Het eldorado bestaat). Wellicht is dat de reden waarom BHP/Billiton, de meest gediversifieerde mijngroep in de wereld, niet gehaast is om in Katanga aan de slag te gaan, maar wel een voet tussen de deur houdt.
De kater van Kabila Sr.
Al tijdens de laatste jaren van het Mobutu-bewind zorgde de Forrest-groep (na de klap van begin de jaren negentig) voor een heropleving van de kobaltproductie. Hij stapte met Union Minière (nu Umicore) in een bescheiden joint venture met GCM. Mobutu bleef echter onwrikbaar: geen privatisering van de mijnen.
Wijlen Laurent-Désiré Kabila daarentegen deelde als rebel gezwind mijnconcessies uit aan goedgelovige financiers zonder mijnervaring: de Zweedse petroleumbaron Adolph Lundin, bijvoorbeeld, en American Mineral Fields ( AMFI) van Jean Boulle. Tot Kabila Senior in Kinshasa op Mobutu’s stoel ging zitten, en zijn eigen (nep-)contracten ter discussie stelde. De voortdurende politieke instabiliteit en juridische onzekerheid bekoelden het enthousiasme van serieuze mijnbedrijven (‘majors’). Maar ze bleven op vinkenslag via minderheidsparticipaties in de zogenaamde ‘juniors’. Ook die hebben totnogtoe niet gepresteerd. De Zuid-Afrikaanse mijnreus Anglo American ( AAC) ging scheep met AMFI; BHP/Billiton kijkt over de schouders van Lundin afwachtend toe.
Al maandenlang kan Gécamines zijn 24.000 werknemers niet meer betalen. De mijnproductie is afgegleden naar een dieptepunt: gemiddeld 2000 ton koper en 250 ton kobalt per maand, tegen respectievelijk 40.000 en 1250 ton per maand in de gloriejaren. Sociale onrust gromt. De vakbonden proberen de gemoederen te bedaren en het kort en klein slaan (van wat nog overblijft) van het productieapparaat te verhinderen. De Wereldbank staat klaar met 25 miljoen dollar voor de financiering van een sociaal plan en de halvering van het personeelsbestand. De nieuwe mijncode van de Wereldbank zou buitenlandse mijngroepen een juridisch kader bieden waarin een gereguleerde ontginning van de ertsen in Congo mogelijk wordt. Dat zou de (criminele) plundering van bodemrijkdommen moeten stoppen. De Verenigde Naties probeert intussen de schuldigen van die plunderingen te identificeren. In België is de parlementaire onderzoekscommissie Grote Meren opgericht. Dirk Van der Maelen van SP.A dringt erop aan dat België zijn mijnbedrijven in Congo een eigen ethische code oplegt.
STL onder vuur
Afgezien van enkele kleine, weinig professionele mijnuitbaters, is George Forrest vandaag de enige die in de koperprovincie op grotere schaal effectief aan de slag ging. Geboren en getogen in Katanga, heeft de Belgische zakenman álle Congolese watertjes doorzwommen. Als geen ander bespeelt ‘de onderkoning van Congo’ er de politieke en economische raderwerken. Naarmate Gécamines in puin viel, raapte Forrest de beste brokken op, harkte hij de nodige technologie en de beste GCM-technici bij elkaar, en werd zijn bedrijvengroep incontournable. Zonder Forrest was Katanga een desolate ruïne.
Terwijl GCM er nauwelijks in slaagde om nog ertsen boven te halen, begon Forrest kobalt te ontginnen, en bouwde hij in 1997 met de Fins-Amerikaanse OMG-groep een nieuwe kobaltslagsmelter: Société de Traitement du Terril de Lubumbashi, kortweg STL (55% OMG Minerals; 25% Forrest en 20% GCM). STL puurt kobalt- en koperertsen uit een reusachtige berg opgestapelde overschotten van decennia mijnexploitatie door GCM en zijn Belgische voorloper Union Minière du Haut Katanga ( UMHK).
“Nu blijkt het kobaltgehalte dat STL uit die Big Hill haalt slechts 17% te zijn, in plaats van de vooropgestelde 35%. Dat is het gevolg van een technologisch onaangepast concept van de fabriek,” zegt een kaderlid van Gécamines. “Bovendien vreet de lage kobalt- en koperprijs op de wereldmarkt aan de rentabiliteit van STL, van Forrests investeringen in de mijn van Luiswishi en in de metallurgische fabriek van Kipushi.”
STL kampt met technische problemen, krijgt toenemende klachten van de bevolking over luchtvervuiling, en botst op stijgend gemor van GCM. Dat voelt zich volgens hetzelfde kaderlid “door Forrest gepakt, omdat Gécamines feitelijk uit dit partnership geen enkele postieve return haalt”. Van bij de start van het STL-project hadden externe deskundigen hun twijfels over de gebruikte technologie, werd er gewaarschuwd voor vervuiling, en bleek dat Gécamines in dit partnership onevenredig aan het kortste eind trekt (niettemin kreeg de STL-investering een staatswaarborg van de Belgische Delcrederedienst). Volgens een vakbondsman van GCM zou Forrest de oorspronkelijke afspraken rond STL niet nagekomen zijn, en ze zelfs gewijzigd hebben in de periode dat hij tegelijk voorzitter was van Gécamines. In augustus 2001 werd hij uit die topfunctie ontslagen.
De frustratie bij GCM werd onlangs nog aangewakkerd toen het staatsbedrijf op de New Yorkse Metal Bulletin moest vaststellen dat STL zich ontpopt tot ‘s werelds belangrijkste germaniumproducent. GCM werd door zijn partners – Forrest en OMG – daarover vooraf niet eens geïnformeerd.
Gezien de dalende koper- en kobaltprijzen is germanium voor STL een formidabele meevaller. Maar Gécamines vecht op basis van de contracten aan dat Forrest/OMG zich dat germanium mag toe-eigenen. Het kaderlid van GCM bevestigt dat. “Contractueel kunnen de buitenlandse partners in STL alleen aanspraak maken op kobalt en koper; het germanium komt alleen Gécamines toe.” Volgens anderen is die stelling aanvechtbaar. De Big Hill zou 3075 ton germanium bevatten. De wereldprijs schommelt momenteel rond de 600 dollar het kilogram, tegen 1,64 dollar voor koper en 16,8 dollar voor kobalt.
Neiging tot monopolievorming?
“In die tegenvallende conjunctuur heeft geen enkele buitenlandse mijnuitbater er belang bij dat Gécamines of een nieuwkomer hem concurrentie aandoet,” zegt professor Jan Gorus. Het GCM-kamp zegt over bewijzen te beschikken dat George Forrest via lobbywerk op een volledige privatisering aanstuurt, omdat hij de interessantste mijnen “tegen betaling van een symbolische dollar” in zijn groep wil integreren. Forrest zou bezig zijn uit de as van Gécamines een monopolie uit te bouwen. Andere potentiële investeerders zouden systematisch tegengewerkt worden. Men verwijst naar de strijd tussen de Canadese groepen Kinross Gold Corp. en First Quantum om mijnen en fabrieken in Kolwezi. De GCM-directie steunt de plannen van First Quantum. Achter Kinross Gold staat KF Limited of Kinross Forrest Ltd., geregistreerd op de Britse Maagdeneilanden.
“We hebben er geen probleem mee dat Forrest een grote speler is in Katanga en goed werk levert,” zegt een kandidaat-mijnuitbater die anoniem wil blijven. “Maar zijn machtshonger kent geen grenzen meer.” Kaderleden van Gécamines vertolken hetzelfde gevoel.
Precies die strategie om alles naar zich toe te halen, werd aangeklaagd in een vertrouwelijk rapport van de consul-generaal in Lubumbashi aan Buitenlandse Zaken in Brussel. Forrest kreeg dat rapport doorgespeeld in Lubumbashi (zie Trends, 25 april 2002 over Telexgate).
Hierover ondervraagd, verwijst George Forrest naar zijn advocaat, meester Xavier Magnée. “Georges Forrest zal passend reageren en juridische stappen ondernemen tegen elke campagne van laster en eerroof,” aldus Magnée
Forrests anti-GCM-strategie zou steun genieten van de Congolese minister van Mijnen en van gezaghebbende kringen rond president Joseph Kabila. De Wereldbank ziet het echter anders. Na de mislukking van haar privatiseringsscenario voor de mijnen van buurland Zambia, kiest ze niet langer voor privatisering van de activa. Paulo de Sa, vertegenwoodiger van de Wereldbank in Congo, zegt dat “het uitbesteden van het management van GCM-mijnen aan privé-groepen de meest optimale optie is”. Dat zou relatief snel de nodige cash kunnen opleveren om de werknemers te betalen en om het productieapparaat te renoveren. Wel zouden alle toeleveringsactiviteiten en niet-kernactiviteiten in aanmerking komen voor privatisering. “Joint ventures sluiten, zoals de afgelopen jaren gebeurde, zou veeleer de uitzondering worden dan de regel,” bevestigt een GCM-topman. Intussen blijft Gécamines, wanhopig zoekend naar middelen om snel geld binnen te krijgen, nog altijd onduidelijke deals afsluiten met partners waarvan de bedoeling of de origine vragen oproept. Zo duikt onder meer de naam op van de Amerikaanse trader MarcRich en Altajir, een mysterieuze financier uit de Emiraten.
Nooit eerder was de toestand bij Gécamines zo dramatisch. Hoe lang houden de stutten onder het mijnconcern nog stand?
Erik Bruyland [{ssquf}], erik.bruyland@trends.be
Forrest zou bezig zijn uit de as van Gécamines een monopolie uit te bouwen.
Het geheime rapport over Forrests ‘verrottingsstrategie’ aan Buitenlandse Zaken werd aan hem doorgespeeld. Telexgate was geboren.
Zonder Forrest was Katanga een desolate ruïne, maar zijn machtshonger kent geen grenzen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier