Met een schone lei

Zowel handelaars als niet-handelaars kunnen tegenwoordig onder bepaalde voorwaarden vragen dat over hun schulden, óók de fiscale, een kruis wordt getrokken.

Een van de belangrijkste innovaties van de faillissementswetgeving die enkele jaren geleden werd doorgevoerd, gaat over de “verschoonbaarheid” van de gefailleerde. Kort gezegd komt het erop neer dat de spons wordt geveegd over het verleden en dat de gefailleerde met een schone lei opnieuw kan beginnen.

LEVENSLANG.

Vroeger was een faillissement iets onomkeerbaars. Wie failliet werd verklaard, was dikwijls veroordeeld voor de rest van zijn leven. Eigen aan een faillissement is immers dat de schulden meestal hoger zijn dan het actief dat ter beschikking is. Het gevolg is dat minstens een aantal schuldeisers op hun honger blijft. Bij de afwikkeling van het faillissement zullen ze misschien wel een deel van hun schuldvordering uitbetaald krijgen, maar voor het overige staan ze in de kou.

Althans voorlopig. Want na de afwikkeling van het faillissement herwint iedereen zijn vrijheid. Dit wil zeggen dat de schuldeisers die geen volledige genoegdoening verkregen hebben, de gefailleerde nadien op eigen initiatief verder kunnen vervolgen, met in de praktijk dikwijls eindeloze kat- en muisspelletjes tot gevolg.

Het is de verdienste van de wetgever dat hij dit probleem onderkend heeft, en een begin van oplossing heeft uitgewerkt. Wie op een ongelukkige manier in een failllissement verzeilt, kan tegenwoordig vragen om “verschoonbaar” te worden verklaard. Een faillissement kan immers veel oorzaken hebben. Als die oorzaak niets te maken heeft met misbruik, is er in feite geen reden waarom de betrokkene het leven langdurig zuur zou worden gemaakt.

INVORDEREN.

Vandaar de mogelijkheid om zo iemand “verschoonbaar” te verklaren. De beslissing berust bij de rechtbank. Het gevolg is dat de schuldeisers geen middelen meer hebben om hun schuldvordering (of beter gezegd, het gedeelte daarvan dat nog niet voldaan is), na afwikkeling van het faillissement nog in te vorderen. Concreet betekent dit dat zij de “verschoonbaar” verklaarde handelaar zonder meer met rust moeten laten.

Het gevolg dat aan de “verschoonbaarverklaring” verbonden wordt, geldt ten opzichte van alle schuldeisers. Dus ook ten aanzien van de fiscus. In zeer veel faillissementen is de fiscus een van de grootste schuldeisers. Als de failliet verklaarde handelaar “verschoonbaar” wordt verklaard, ziet de fiscus dus ook zijn schuldvorderingen die op de datum van het faillissement nog bestonden, verloren gaan: de belastingplichtige kan wegens die schulden niet meer worden vervolgd.

GRONDWET.

Er is weinig fantasie nodig om te beseffen dat de fiscus deze nieuwe wetgeving met argusogen bekijkt. De belasting is van openbare orde. Iedereen wordt geacht de belasting te betalen die hij verschuldigd is. In de Grondwet staat zelfs ingeschreven dat geen kwijtschelding of vermindering van belasting doorgevoerd kan worden dan “door een wet”. Hoe zou een beslissing van een rechtbank inzake “verschoonbaarheid” dan tot gevolg kunnen hebben dat een gefailleerde een aantal belastingschulden niet meer zou moeten betalen?

Die vraag is enkele maanden geleden voor het Arbitragehof ter sprake gekomen. Het Hof ziet echter geen graten in de nieuwe wetgeving. Kwijtscheldingen of verminderingen van belastingen mogen inderdaad slechts door een wet worden toegekend. Maar het Hof erkent dat de wetgever de bevoegdheid om belastingschulden kwijt te schelden, onder bepaalde voorwaarden ook in handen kan leggen van de rechter. In samenhang met de faillissementswetgeving is dat volgens het Hof op een correcte manier gebeurd. De rechter is immers niet zonder meer bevoegd om de gefailleerde vrij te stellen van het betalen van zijn openstaande belastingschulden. Vereist is, dat de gefailleerde “verschoonbaar” wordt verklaard, wat impliceert dat objectieve gronden aanwezig zijn die deze verschoonbaarheid rechtvaardigen. Daartoe is onder meer vereist dat de betrokkene zich niet schuldig heeft gemaakt aan ernstige misdrijven. In de oude terminologie zou men kunnen stellen dat de gefailleerde zich in geen geval het verwijt van bedrieglijke bankbreuk op de hals mag hebben gehaald.

Wie “verschoonbaar” wordt verklaard, mag de spons bovenhalen. Hij begint met een schone lei. Zijn schulden zijn hem vergeven, ínclusief de fiscale schulden.

PARTICULIEREN.

Voor het Arbitragehof kwam nog een andere vraag aan de orde: is die verschoonbaarheid niet “discriminerend”, in de zin dat ze alleen geldt voor personen die failliet kunnen gaan? Handelaars kunnen failliet worden verklaard, en kunnen dus “verschoonbaar” worden verklaard. Niet-handelaars vallen buiten de toepassing van de faillissementswetgeving. Met als logisch gevolg dat ze ook niet “verschoonbaar” kunnen worden verklaard. Is dat niet discriminerend?

Het Arbitragehof vindt van niet. Dat komt onder meer omdat niet-handelaars tegenwoordig over een eigen regeling beschikken. Wie (als niet-handelaar) gebukt gaat onder duurzame en structurele betalingsmoeilijkheden, kan sinds enkele jaren een beroep doen op de wetgeving inzake de “collectieve schuldenregeling”. Dat is geen “faillissementswetgeving”, maar ze kan in sommige omstandigheden wel een vergelijkbaar gevolg hebben.

De bedoeling van deze wetgeving is ongeveer dezelfde: de “ongelukkige” schuldenaar een nieuwe kans geven om met een schone lei te beginnen. Deze collectieve schuldenregeling verloopt in twee fasen: een “minnelijke” aanzuiveringsregeling en een “gerechtelijke” regeling.

ROND DE TAFEL.

De benaming spreekt voor zich. In het kader van de “minnelijke” aanzuiveringsregeling is het de bedoeling dat de schuldeisers rond de tafel gaan zitten om te bekijken hoe ze tegemoet kunnen komen aan de problemen waarmee de (ongelukkige) schuldenaar worstelt. Ze kunnen bijvoorbeeld beslissen om aan de schuldenaar uitstel van betaling te verlenen of, in het uiterste geval zelfs, een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van schuld.

Maar die “minnelijke” regeling lost in de praktijk in veel gevallen niet veel op. Want wie zit er mee aan tafel? In de meeste gevallen is dat de fiscus, die ook hier meestal de grootste schuldeiser is.

Het probleem is dat de belastingontvangers de belasting onder eigen verantwoordelijkheid moeten invorderen. Ze moeten invorderen wat in te vorderen ís.

Men kan van de belastingontvanger dan ook niet verwachten dat hij zich in “minnelijke” regeling akkoord verklaart om belastingschulden niet in te vorderen. Hij loopt dan immers het risico dat hij het verschil uit eigen zak moet bijpassen.

LEGE DOOS.

Daartegenover staat dat de wetgeving inzake de collectieve schuldenregeling (van niet-handelaars) op die manier een lege doos dreigt te worden. Als een van de belangrijkste schuldeisers (de fiscus) weigert mee te spelen, is het spel uiteraard snel afgelopen. Vandaar dat men zich op dat vlak ook aan een rijke rechtspraak mag verwachten. Die komt stilaan op gang. Zo heeft het Hof van Cassatie zich een jaar geleden al uitgesproken over de vraag wat onder een “collectieve” schuldenregeling moet worden verstaan.

Sommigen meenden dat daarvoor vereist is dat er minstens twéé schulden bestaan. Hoe zou een uitstaande schuld anders collectief kunnen zijn? Maar het Hof van Cassatie heeft zich op dat punt zeer mild opgesteld. De collectieve schuldenregeling kan volgens het Hof ook van toepassing zijn, als er maar één schuld is.

Belangrijk is dat de vraag die aan het Hof van Cassatie werd voorgelegd, niet de eerste de beste schuld betrof, maar wel een “fiscale” schuld. De schuldenaar had maar één schuld, die gold ten opzichte van de belastingadministratie. Kan zo iemand ook een “collectieve” schuldenregeling aanvragen? Het Hof van Cassatie vindt van wel. De nieuwe wetgeving is bedoeld om schuldenaars te hulp te snellen die af te rekenen hebben met duurzame en structurele betalingsmoeilijkheden, en dit om hen in staat te stellen met een schone lei opnieuw te beginnen.

Rekening gehouden met die doelstelling, vindt het Hof van Cassatie dat ook de schuldenaar van alleen maar fiscale schulden – ook als dat maar één schuld betreft – een beroep moet kunnen doen op de “collectieve” schuldenregeling.

In de praktijk heeft dat echter allemaal niet zo veel effect. Zoals gezegd weigert de belastingadministratie mee te draaien in scenario’s waarin de collectieve schuldenregeling erop neer zou komen dat belastingschulden kwijtgescholden zouden worden.

De halsstarrige houding van de belastingadministratie betekent echter niet dat de wetgeving op de collectieve schuldenregeling – op fiscaal gebied – ten dode opgeschreven is. Na de “minnelijke” aanzuiveringsregeling is er immers ook nog een “gerechtelijke” aanzuiveringsregeling mogelijk. Daar beslissen niet de schuldeisers, maar wel de rechters.

De auteur is advocaat bij Dauginet & Co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content