Meer werken & harder werken, of recessie slikken
Ons land moet dringend werk maken van een hogere tewerkstellingsgraad. En de productiviteit moet sneller stijgen. Want de combinatie van een krimpende beroepsbevolking en een blijvend tekort aan laaggeschoolde arbeidskrachten leidt onze economie regelrecht naar een toestand van constante recessie.
Stuikt onze arbeidsmarkt in elkaar? Het heeft er alle schijn van als we de dagelijkse berichten lezen over afvloeiingen. De waarheid is genuanceerder. “Wij organiseren nog altijd jobcafés”, benadrukt Jan Denys, arbeidsmarktspecialist bij Randstad. “Er wordt dus wel degelijk nog aangeworven. De recente ontslaggolf gaat vooral over tijdelijke contracten die niet worden verlengd.”
Marc De Vos, directeur van de denktank Itinera en professor arbeidsrecht, beaamt dat grotendeels. De sterke groei van de voorbije jaren heeft vooral geleid tot een toename aan tijdelijke contracten, zegt hij. “De helft van de aanwervingen waren tijdelijke contracten. Die arbeidsovereenkomsten lopen nu af. Met die tijdelijke krachten hebben bedrijven een buffer of een vetlaag aangelegd voor conjuncturele schokken. De werkloosheid zal nu gewoon stijgen door een lager aantal aanwervingen. Slechts 16 procent van de huidige afslankingen zijn echte ontslagen. Pas wanneer dat cijfer sterk de hoogte ingaat, kunnen we spreken van een structurele neergang.”
Maar daar is nu nog geen sprake van. Experts zijn het er wel over eens dat de arbeidsmarkt op zwaar weer afstevent. De impact van de economische vertraging zal zich met twee tot drie kwartalen uitstel laten voelen, luidt de voorspelling.
Het liedje voor 2009 klinkt dan ook niet echt vrolijk: bij een economische groei van 1,2 procent komen er volgend jaar 10.000 werklozen bij. Als de groei in 2009 terugvalt tot 0,2 procent – zoals het IMF voorspelt – zouden er tussen 20.000 en 25.000 werklozen extra bijkomen.
Industrie in gevaar?
Het is opvallend dat vooral industriebedrijven herstructureringen aankondigen. Nyrstar, Volvo Trucks, Beaulieu,… De desindustrialisering lijkt door te zetten en die trend staat los van de economisch barre tijden. Het Federaal Planbureau ziet de werkgelegenheid in de industrie tegen 2013 afnemen met 29.000 eenheden. De structurele achteruitgang van de werkgelegenheid in landbouw en industrie (39.000 personen) wordt op langere termijn wel meer dan gecompenseerd door de toename van het aantal personen dat aan de slag kan in de verhandelbare diensten. Het Planbureau ziet de werkgelegenheid in de marktdiensten met 271.000 toenemen over de periode 2008-2013. De totale binnenlandse werkgelegenheid zou tussen nu en 2013 toch met 251.000 eenheden stijgen. Dat is een groei van iets meer dan 0,9 procent per jaar. Meteen zou de werkgelegenheidsgraad stijgen van 62,9 procent in 2007 naar 64,6 procent in 2013. Vooral met dank aan de dienstensector.
Volgens de werkgevers staat de Belgische industrie extra onder druk door de hoge loonkosten. België heeft de voorbije jaren een aanzienlijke loonkostenhandicap opgebouwd ten opzichte van de buurlanden. Volgens sommige berekeningen is die handicap sinds 1987 opgelopen tot meer dan 10 procent.
Anderzijds zijn de voorbije jaren tal van maatregelen genomen om de loonkosten voor bepaalde werknemers te verlagen. Voor de laagste inkomens zijn de sociale bijdragen bijna onbestaande. Op een loon van 1240 euro bruto per maand worden geen patronale bijdragen en slechts 1,7 procent of 21 euro persoonlijke bijdragen betaald.
Die loonsubsidies komen volgens het Planbureau vooral de verwerkende industrie ten goede. Denken we maar aan de lastenverlaging op nacht- en ploegenarbeid. Die maatregelen hebben echter niet belet dat de werkgelegenheid in de industrie sterk gedaald is. Jan Smets, directeur bij de Nationale Bank en ondervoorzitter van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, waarschuwt ervoor zich niet blind te staren op die cijfers: “De industrie kan nu eenmaal niet zonder nacht- en ploegenarbeid. Het is logisch dat de regering die kosten tracht te neutraliseren.”
“Het gewicht van de industrie blijft belangrijker dan velen denken”, vervolgt hij. “Industrie creëert elders werk. Een voorbeeld: 650.000 jobs in de industrie zijn goed voor 250.000 dienstenjobs. De industrie staat ook voor 75 procent van onze export, niet onbelangrijk met een verzwakkende Belgische handelsbalans. En ten slotte is de intrinsieke productiviteitswinst een belangrijke drijver van economische groei. Die zit vooral in de industrie. 80 procent van de private uitgaven voor onderzoek&ontwikkeling komt van industriebedrijven. Ze genereren tal van spin-offs.”
Innovatie lijkt het ordewoord voor onze industriële sector. Het beheersen van de loonkostenhandicap blijft cruciaal, maar het is een ‘en-verhaal’, benadrukt De Vos: “Loonmatiging is noodzakelijk zolang we de loonkosten kennen. Maar waar het goed gaat en er meer productiviteit is, heeft loonmatiging weinig zin. Ons competitief voordeel zit niet in de lonen. Ik zou zeggen: innovate or die. En dat kan in de bestaande sectoren. Via nieuwe manieren om van het begin van de keten naar het einde te gaan. Ik denk aan procesinnovaties. High-endproductie in België is mogelijk.”
Minder op arbeidsleeftijd
Helaas is innovatie alleen onvoldoende. De demografische evolutie zal de arbeidsmarkt de komende jaren grondig door elkaar schudden. Enerzijds is er de vergrijzing van de bevolking, anderzijds de ontgroening.
Tegen 2010 komen er meer dan 100.000 personen van 55 jaar en ouder bij, tegen slechts 20.000 van 25 tot 54 jaar. “De snelle stijging van het aandeel van de eerste groep, een gevolg van de veroudering van de babyboomgeneratie, zal de arbeidsmarkt zeker destabiliseren. Tenzij iets gedaan wordt om de participatie van ouderen te verhogen. De uitdaging is enorm en vereist een snel optreden”, staat in het jaarverslag 2008 van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid.
Vlaanderen zal die demografische evoluties sterker voelen dan de andere regio’s. De meest actieve leeftijdsgroep, die van 25 tot 54 jaar, krimpt zelfs in Vlaanderen tussen 2007 en 2060. In Wallonië en Brussel zouden alle leeftijdscategorieën blijven aangroeien.
De cijfers tonen de noodzaak aan van wat economisten al tot in den treure hebben bepleit: meer 55-plussers aan het werk. “Het gaat zelfs breder”, benadrukt Jan Smets. “Alle zogenaamde kansengroepen zijn ondervertegenwoordigd op de arbeidsmarkt. De kloof met de groep tussen 25 en 54 jaar is gigantisch.”
De werkgelegenheidsgraad in de groep 25-54 jaar bedraagt momenteel 80 procent, die van de ouderen slechts 34 procent (zie tabel 1 Kansengroepen zwak op de arbeidsmarkt). Er is weliswaar al wat ten goede veranderd – in 2004 was amper 30 procent van de ouderen aan het werk -, maar in Europees perspectief scoort België nog altijd slecht. Ook met de werkgelegenheidsgraad van de jongeren (15-24 jaar), laaggeschoolden en allochtonen blijft het droevig gesteld. Al deze cijfers verklaren waarom de werkgelegenheidsgraad in België 62 procent bedraagt, terwijl het gemiddelde in de Europese Unie 65,4 procent is.
Lagere werkloosheid? Niet zeker
Optimisten zouden kunnen zeggen dat onze arbeidsmarkt er op lange termijn niet zo slecht voorstaat. Door de versnelde uittreding van de babyboomers en de krimpende bevolking op arbeidsleeftijd zullen er tal van arbeidsplaatsen vrijkomen. De kansengroepen zullen sowieso naar de arbeidsmarkt stromen, hoor je wel eens.
Dat lijkt wat kort door de bocht. Door het gebrek aan kwalificaties of de juiste instelling op de werkvloer, blijft er een krapte voor hooggeschoolde en technische functies. De Vos: “Of de werkloosheid zal dalen, valt nog te bezien. Minder mensen die werken, betekent ook minder groei. En dus minder jobcreatie. Het aanbod is er, maar je moet een onderscheid maken tussen werklozen en inactieven. Die laatste groep heeft de neiging om aan de zijlijn te blijven staan.” (zie tabel 2 Een derde van de Belgen is inactief) Ook de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid stelt vast dat het aantal oudere niet-werkende werkzoekenden toeneemt, zelfs met de sterke economische groei van de voorbije jaren.
De remedies zijn bekend. 50-plussers moeten meer gestimuleerd worden om werk te zoeken. De controle en de opvolging moeten strenger zodat een zo groot mogelijke groep zich op de arbeidsmarkt aanbiedt. De uittredingsstelsels moeten bovendien minder aantrekkelijk worden. Daarnaast pleiten experts voor het doorrekenen van de vervroegde uittreding in de pensioenuitkering en het aanpassen van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting. Volgens OESO-onderzoek kan het aanpakken van de vervroegde uittreding de werkgelegenheidsgraad bij 55-plussers in vijftien jaar opdrijven van 34 tot 38 procent; sommigen spreken van 50 procent. Daarmee zou de werkgelegenheidsgraad de 71 procent overschrijden en is de Lissabon-doelstelling gehaald. Maar daarvoor is meer nodig dan een Generatiepact, ja zelfs meer dan een Generatiepact bis.
“We moeten onmiddellijk mobiliseren”, zegt De Vos. “Ik verwijs naar mijn pleidooi voor een New Deal op de arbeidsmarkt. Maar alleen rekenen op de overheid is onvoldoende. Ook aan de aanbodkant van de arbeidsmarkt moet iets gebeuren. Er is een attitudewijziging nodig bij zowel werknemers als werkgevers.”
Naar meer jobmobiliteit
Want daar knelt het schoentje al evenzeer. Outplacementbureaus klagen dat 55-plussers niet meer geneigd zijn zich op de arbeidsmarkt aan te bieden. Jan Smets is optimistischer: “Voor mij bestaat er geen verloren generatie. Het Generatiepact heeft voor een bewustwording gezorgd. Ik vergelijk het met de verhoging van de pensioenleeftijd voor vrouwen: dat heeft een mentaliteitswijziging teweeggebracht. De impact mag je niet onderschatten. Overigens is de groep Belgen tussen 40 en 55 jaar veel groter dan die van de huidige ouderen. Het is een categorie waarop je kunt focussen.”
Zo kunnen maatregelen genomen worden om de jobmobiliteit bij die groep te verhogen. Daarin is België nog altijd een van de slechtste leerlingen in Europa. De Leuvense hr-specialist Luc Sels stelt in een studie over de vergrijzende arbeidsmarkt dat “meer mobiliteit in wat latere loopbaanfasen – we kijken hier vooral naar de veertigplussers – de ervaringsvariatie kan verhogen. Ze zou op deze manier ook, indirect, de inzetbaarheid op hogere leeftijd ten goede kunnen komen. Immers, werknemers leren dankzij arbeidsmobiliteit hun competenties in meerdere contexten inzetten, verbreden hun door ervaring verworven competenties en worden frequenter aangezet tot her- en bijscholing.”
Maar jobmobiliteit leg je niet zomaar op. Volgens Sels moeten we “het debat aandurven over de houdbaarheid van een sterke anciënniteitskoppeling van lonen en ontslagbescherming. Werknemers ervaren immers geen prikkel om elders naar werk te zoeken, ook al zou dat hun inzetbaarheid op lange termijn ten goede komen”. Vraag is of de geesten – zeker bij de vakbonden – daar rijp voor zijn.
Ook bedrijven moeten werken aan hun ingesteldheid. Het humanresourcesbeleid moet worden gericht op de ouder wordende werknemers. Luc Sels verrichte in opdracht van de hr-dienstverlener Acerta onderzoek naar de vergrijzing in de sectoren. Sommige zijn zeer kwetsbaar voor het voor het vergrijzings- en ontgroeningsproces, zo blijkt. Hij berekende de potentiële uittreden in een sector door de gemiddelde uittredeleeftijd af te zetten tegen het aantal actieve werknemers dat minder dan zes jaar jonger dan de gemiddelde uittredeleeftijd is (zie tabel 3 Textiel- en banksector zijn ‘oud’). Nemen we de metaalsector als voorbeeld. De gemiddelde uittredeleeftijd is er 56,3 jaar en de potentiële uittrede in het Vlaams Gewest bedraagt 16,5 procent. Dat betekent dat 16,5 procent van de Vlaamse metaalarbeiders tussen 51,3 en 65 jaar oud is en op korte termijn als potentiële uittreders wordt beschouwd.
In Vlaanderen hebben vooral textiel, banken, post, telecom, transport en productie van bouwmaterialen veel werknemers die dicht tegen de gemiddelde uittredingsleeftijd aanschurken. Dat biedt mogelijkheden voor sectoren in problemen die op een pijnloze manier mensen willen doen afvloeien. De andere branches staan echter voor een probleem. Een personeelsbeleid gericht op het behouden van oudere werknemers is cruciaal. Maar daarover bestaan nog tal van vooroordelen. Werkgevers zijn bijvoorbeeld minder geneigd te investeren in de opleiding van oudere werknemers wegens de zogenaamd te korte terugverdienperiode.
Brengt hogere productiviteit redding?
De activering of het aan het werk houden van onder andere de 55-plussers is nochtans cruciaal om een potentiële economische groei van 2 procent te garanderen. De potentiële groei van een economie is de maximaal haalbare groei zonder dat er onevenwichten opduiken. Werkgelegenheid en productiviteit spelen daarin een rol. Minder mensen die werken, betekent minder groei. En zelfs als we erin slagen meer ouderen aan de slag te helpen, is het nog niet zeker dat de grens van 2 procent gemakkelijk wordt overschreden. In de periode 1982-2007 bedroeg de jaarlijkse groei van de beroepsbevolking 0,63 procent. De gemiddelde jaarlijkse groei van het bruto binnenlands product (bbp) bedroeg in die periode 2,20 procent. Tussen 2008 en 2050 wordt gerekend op een jaarlijkse groei van de beroepsbevolking van 0,3 procent. Dat betekent een verwachte jaarlijkse bbp-groei van 1,05 procent.
Enkel een versnelde productiviteitstoename kan het groeipotentieel van 2 procent dan garanderen. Volgens het Planbureau neemt de productiviteit tussen 2008 en 2013 met gemiddeld 1,2 procent per jaar toe, verdeeld over 2,6 procent in de verwerkende nijverheid en 1 procent in de marktdiensten. Al zal die laatste wellicht nog toenemen door een grotere concurrentie. Het neemt niet weg dat de productiviteitstoename ondermaats blijft. Marc De Vos is weinig optimistisch: “Een snellere productiviteitsgroei is onwaarschijnlijk. Het gewicht van de minder productieve diensteneconomie neemt immers toe. Bovendien zet een toename van de werkgelegenheidsgraad van laaggeschoolde en minder productieve mensen, onder wie veel oudere werknemers, de productiviteitstoename onder druk.” Dat bleek al uit het negatieve effect van het groeiende aantal dienstenchequewerkers op de productiviteitscijfers.
Een studie van KBC toont aan dat als België er niet in slaagt de werkgelegenheidsgraad op te drijven en de productiviteitsgroei te laten stijgen naar het niveau van de jaren negentig (meer dan 1,5 procent) de potentiële groei dreigt terug te vallen tot 0,5 procent per jaar (zie grafiek Potentiële groeiscenario’s). Een constante recessie dus.
Is er dan geen alternatief? Een combinatie van extra jobs en stijgende productiviteit blijft mogelijk. Een hogere werkgelegenheid, ook van laaggeschoolden, genereert extra budgettaire ruimte die kan worden ingezet voor productiviteitsverhogende projecten. Ook Jan Smets is optimistisch: “De totale factorproductiviteit hangt af van onderzoek&ontwikkeling en daar zie ik nog groeikansen, onder andere in de gezondheidszorg. Ook in sectoren als groene energie en ICT blijven productiviteitswinsten mogelijk. Er is dus nog groeimarge.”
Door Alain Mouton Illustratie Inge Bogaerts
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier